ECLI:NL:TAHVD:2020:267 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190326

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:267
Datum uitspraak: 04-12-2020
Datum publicatie: 18-12-2020
Zaaknummer(s): 190326
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Appelverbod. Verzoek tot doorbreking op basis van schending fundamentele rechtsbeginselen. De gronden die klager hiervoor aanvoert zijn alle terug te voeren op de inhoud van de raadsbeslissing. Motiveringsklachten leveren geen schending fundamenteel rechtsbeginsel op. Niet-ontvankelijk.

BESLISSING

van 4 december 2020

in de zaak 190326

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de verzetsbeslissing van 25 november 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) (zaaknummer: 19-330/A/RO), waarbij het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing van 24 juni 2019 ongegrond verklaard. Bij de voorzittersbeslissing van 24 juni 2019 is de klacht van klager met toepassing van artikel 46j Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

De voorzittersbeslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRAMS:2019:129. De verzetsbeslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRAMS:2019:229.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 27 december 2019 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad. 

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 november 2020. Daar verschenen klager en mr. J.S. Bilgi, gemachtigde van verweerder. Klager en de gemachtigde van verweerder hebben gepleit aan de hand van aantekeningen, waarvan een kopie aan het hof is verstrekt.

3    BEOORDELING

Appelverbod - maatstaf

3.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad van discipline waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Dat wordt het appelverbod genoemd.

3.2    Dit appelverbod wordt doorbroken als de procedure bij de raad niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet, waaronder begrepen de voorbereiding, een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

Schending fundamentele rechtsbeginselen

3.3    Klager stelt dat het appelverbod doorbroken moet worden omdat de raad fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden en er derhalve geen sprake is geweest van een eerlijk proces. In dit verband heeft klager een beroep gedaan op het recht op een behandeling door een onpartijdige en onafhankelijke rechter, gesteld dat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel en dat sprake is geweest van détournement de pouvoir. Klager heeft ter onderbouwing samengevat weergegeven onder meer aangevoerd dat door hem gestelde feiten en omstandigheden door de raad niet zijn opgenomen in de beslissing op het verzet. Voorts worden zowel de voorzittersbeslissing als de beslissing op het verzet van de raad volgens klager gekenmerkt door het ontbreken van een inzichtelijke argumentatie. 

3.4    Namens verweerder is gemotiveerd verweer gevoerd.

3.5    Het hof stelt vast dat de door klager aangevoerde gronden ter onderbouwing van zijn beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen alle zijn terug te voeren op het feit dat hij het niet eens is met de inhoud van de beslissing van de raad, zowel waar het de vastgestelde feiten, de inhoud, als de motivering van die beslissing betreft. Dat de raad niet alle door klager aangevoerde feiten en omstandigheden heeft benoemd, levert geen schending van fundamentele rechtsbeginselen op en kan anders dan klager stelt evenmin leiden tot de conclusie dat hij ‘materieel’ niet is gehoord. De (tucht)rechter stelt in zijn beslissing namelijk alleen die feiten vast die hebben meegewogen bij de beoordeling van de klacht en zijn beslissing. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (Vgl. HR 23 juni 1995, NJ 1995/661), die het hof overeenkomstig toepast, leveren motiveringsklachten geen schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel (Vgl. HvD 24 augustus 2015, 7417, ECLI:NL:TAHVD:2015:271).

3.6    Voor zover klager heeft aangevoerd dat ook in procedures voorafgaand aan de verzetprocedure bij de raad, of in daaraan gelieerde procedures, van schending van fundamentele rechtsbeginselen sprake is geweest, kan dat, zo al juist, niet tot doorbreking van het appelverbod in de onderhavige zaak leiden.

3.7    Het beroep van klager op schending van fundamentele rechtsbeginselen in de verzetprocedure bij de raad, waaronder de voorbereiding, slaagt derhalve niet. Dat betekent dat het appelverbod niet wordt doorbroken en klager niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van 25 november 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 19-330/A/RO.

Aldus gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2020.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 4 december 2020.