ECLI:NL:TAHVD:2020:213 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190118H

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:213
Datum uitspraak: 02-11-2020
Datum publicatie: 04-11-2020
Zaaknummer(s): 190118H
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Herzieningsverzoek afgewezen. Geen schending fundamentele rechtsbeginselen.

BESLISSING

van 2 november 2020

in de zaak 190118H

naar aanleiding van verzoek tot herziening van:

verzoeker

1        DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1        Bij beslissing van 15 april 2019, gewezen onder nummer 18-552, heeft de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) de klacht van klager gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel opgelegd van een geldboete van € 5.000,-. Verweerder is voorts veroordeeld in de proceskosten. 

1.2        Op het door verzoeker tegen deze beslissing ingestelde hoger beroep heeft het Hof van Discipline (verder: het hof) bij beslissing van 29 november 2019, onder nummer 190118, de beslissing van de raad vernietigd voor zover daarbij klachtonderdeel b) gegrond is verklaard en aan verzoeker de maatregel van een geldboete van € 5.000,- is opgelegd. Opnieuw recht doende heeft het hof klager alsnog niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel b), aan verweerder de maatregel opgelegd van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken, de beslissing van de raad voor het overige bekrachtigd en verweerder veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

1.3        De beslissing van het hof is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2019:210.

1.4        Van de beslissing van het hof van 29 november 2019 vraagt verzoeker herziening.

2        HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1        Het verzoek tot herziening van de beslissing van het hof van 29 november 2019 is, voorzien van bijlagen, op 25 maart 2020 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2        Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-          de stukken van de eerste aanleg tot en met de beslissing van het hof  van 29 november 2019;

-        de reactie op het herzieningsverzoek van klager van 6 mei 2020;

-        de brief met bijlagen van verzoeker van 13 juli 2020;

-        de brief met bijlagen van verzoeker van 7 augustus 2020;

-        de brief met bijlage van verzoeker van 13 augustus 2020;

-        de brief van klager van 13 augustus 2020.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 augustus 2020, waar verzoeker en klager, [naam klager], zijn verschenen. Verzoeker heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3        BEOORDELING

3.1                De Advocatenwet voorziet niet in de mogelijkheid om herziening te vragen van een uitspraak van het hof. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling. Bij uitzondering kan het hof een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen. Van zo’n uitzondering kan sprake zijn als:

a.         feiten of omstandigheden aan het licht komen die:

-         hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

-         bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;

-         het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn geweest.

Aan alle drie deze vereisten moet zijn voldaan.

b.         in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

Een en ander is neergelegd in artikel 1 van het herzieningsprotocol van het hof.

3.2        Voor de ontvankelijkheid van verzoeker in het herzieningsverzoek volstaat dat een beroep wordt gedaan op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beroep daarop ook slaagt. Indien geen sprake is geweest van zodanige schending, wordt het beroep op die grond verworpen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt dan niet toegekomen. In het andere geval volgt een herbeoordeling.

3.3        Verzoeker vraagt herziening van de beslissing van het hof van 29 november 2019, omdat hij van mening is dat bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. Verzoeker beroept zich dan ook op de hiervoor in 3.1 sub b genoemde mogelijkheid. Het hof begrijpt het verzoek om herziening aldus dat verzoeker betoogt dat de schending er uit bestaat dat het hof buiten van de grenzen van de rechtsstrijd is getreden én het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden op drie punten, te weten:

a.        de klacht was dat verweerder notulen heeft gewijzigd en niet dat hij concept notulen heeft gewijzigd. Het hof heeft geoordeeld dat nog steeds niet duidelijk is wanneer de notulen zijn gewijzigd en of klager op welk moment dan ook met die wijziging heeft ingestemd. Dit impliceert dat de notulen ook na ondertekening door klager kunnen zijn gewijzigd, maar die mogelijkheid valt buiten de grenzen van de rechtsstrijd.

b.        het hof heeft geoordeeld dat het op de weg van verzoeker gelegen had om de gang van zaken in de procedure kenbaar te laten maken. Daarbij is het hof buiten de omschrijving van de klacht getreden en is het hof van onjuiste en onvolledige feiten uitgegaan. Verzoeker is immers in de civiele procedure in hoger beroep, in zijn memorie van antwoord, uitvoerig ingegaan op die hele gang van zaken, maar daarop heeft het hof in het geheel geen acht geslagen door zonder verzoeker te horen aldus te oordelen.

c.        het hof is ook buiten de rechtsstrijd getreden met het oordeel dat het ontstaan van onduidelijkheden rondom de notulen onder verzoekers verantwoordelijkheid viel en dat dit een advocaat niet betaamt.

Omvang van het geding

3.4.1        Verzoeker betoogt, onder verwijzing naar een uitspraak van het hof van 19 juni 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:100) dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, omdat het had moeten uitgaan van de klacht zoals die in de nadere omschrijving was afgegrensd. Verzoekers conclusie luidt dat het hof zich bij de beoordeling van het hoger beroep had dienen te beperken tot de door hem in appel ingediende grieven.

3.4.2        Het hof stelt vast dat klacht van klager van 13 november 2017 -onder meer- luidt dat

verzoeker en zijn advocaat in het kader van een civielrechtelijke procedure tegen klager stukken in het geding hebben gebracht die niet stroken met de werkelijkheid. Het gaat hier volgens de klacht om notulen van een bestuursvergadering van een stichting die in opdracht van verzoeker zijn aangepast (vervalst), althans waarvan hij wist dat deze inhoudelijk niet juist waren. Deze onjuiste/valse notulen zijn in het geding gebracht teneinde als bewijs te dienen van afspraken die op die bestuursvergadering zouden zijn gemaakt, maar in werkelijkheid niet zijn gemaakt. Daarmee heeft verzoeker er zorg voor gedragen dat de rechtbank onjuist werd geïnformeerd, aldus klager.

Klager stelt voorts dat aan verzoeker niet alleen de valse notulen kunnen worden toegerekend, maar ook de valse jaarrekening van de stichting over 2012.

In de uitspraken van de raad van discipline van 15 april 2019 en van het hof van 29 november 2019 ligt dat, in de klachtomschrijving onder a., ook besloten.

In zijn uitspraak heeft het hof geoordeeld dat het hoger beroep van verzoeker slaagt. Vervolgens heeft het hof de klachten van klager opnieuw in volle omvang beoordeeld, deze deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige de gegrondverklaring door de raad, zij het op andere gronden, in stand gelaten.

3.4.3        Het hof kan het betoog van verzoeker, dat er op neerkomt dat degene die beroep instelt met het indienen van het beroepschrift de omvang van het geding in hoger beroep bepaalt, niet volgen. Artikel 57, vierde lid, van de Advocatenwet bepaalt immers dat het hof onderzoekt op grondslag van de beslissing van de raad van discipline.

Motiveringsklachten

3.5        Vervolgens stelt het hof vast dat het verzoek voor het overige ziet op motivering van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd.

Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijv. HR 23 juni 1995, NJ 1995/661), die het hof overeenkomstig toepast, leveren motiveringsklachten geen schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 24 augustus 2015,  ECLI:NL:TAHVD:2015:271).

Hoor en wederhoor

3.6        Ten slotte overweegt het hof dat het beginsel van hoor en wederhoor inhoudt dat partijen het recht hebben om te worden gehoord en zich daarbij uit te laten over alle – al dan niet door de wederpartij – naar voren gebrachte feiten en in het geding gebrachte bewijsstukken. Het is het hof niet gebleken dat dit beginsel zou zijn geschonden. Verweerder heeft in de procedure alle gelegenheid gehad om aan te voeren wat hij wilde en daarvan  ook ruimschoots gebruik gemaakt. Dat het hof bij de mondelinge behandeling niet alles uitputtend aan de orde stelt en/of niet over alle aspecten van (een) klacht(en) vragen stelt, doet daar niet aan af.

3.7        Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat het beroep van verzoeker op schending van fundamentele rechtsbeginselen faalt, zodat geen grond bestaat voor toepassing van het bijzondere rechtsmiddel van herziening. Het verzoek om herziening dient daarom te worden afgewezen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        wijst het herzieningsverzoek af.

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, H. van Loo, A.A.H. Zegers en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van

mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2020

griffier        voorzitter                                   

De beslissing is verzonden op 2 november 2020.