ECLI:NL:TAHVD:2020:212 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170039H

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:212
Datum uitspraak: 02-11-2020
Datum publicatie: 04-11-2020
Zaaknummer(s): 170039H
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk, omdat het niet binnen een redelijke termijn is ingediend.

BESLISSING

van 2 november 2020

in de zaak 170039H

naar aanleiding van verzoek tot herziening van:

verzoeker

1        DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1        Bij beslissing van 17 januari 2017, op die datum aan partijen toegezonden, gewezen onder nummer 16-832/A/A, heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van de door klager tegen verzoeker ingediende klacht de klachtonderdelen e, h, i, j, k, l, m, n, p, q, r, t, u, en v gegrond verklaard en de klachtonderdelen a, b, c, d, f, g, o en s ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van vier maanden opgelegd en verweerder is veroordeeld in de proceskosten. 

1.2        Op het door verzoeker tegen deze beslissing ingestelde hoger beroep heeft het Hof van Discipline (verder: het hof) bij beslissing van 10 juli 2017, onder nummer 170039, de beslissing van de raad bekrachtigd met uitzondering van de gegrondbevinding van klachtonderdeel e voor zover daarbij is beslist dat verweerder de advocaat van klager voortdurend bedreigt met klachten. Daarbij is verweerder veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

1.3        De beslissing van het hof is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2017:152.

1.4        Van de beslissing van het hof van 10 juli 2017 vraagt verzoeker herziening.

2        HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1        Het verzoek tot herziening van de beslissing van het hof van 10 juli 2017 is, voorzien van bijlagen, op 13 november 2019 per e-mail en op 14 november 2019 per post ter griffie van het hof ontvangen.

2.2         Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-          de stukken van de procedure tot en met de beslissing van het hof;

-        de e-mail van klager van 4 december 2019;

-        de e-mail van klager van 5 december 2019;

-        de reactie op het herzieningsverzoek van klager, ontvangen per e-mail op 23 december 2019 en per post op 30 december 2019;

-        de e-mail van klager van 25 april 2020;

-        de e-mail van klager van 1 mei 2020;

-        de e-mails van klager van 19 en 20 augustus 2020 met bijlagen.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 september 2020, waar de gemachtigde van verzoeker, mr. I.F. Schouwink, en de klager, [naam klager], zijn verschenen en beiden het woord hebben gevoerd.

3        BEOORDELING

3.1        De Advocatenwet voorziet niet in de mogelijkheid om herziening te vragen van een uitspraak van het hof. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling. Desalniettemin wordt bij uitzondering een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen in gevallen als bepaald  in het door het hof daartoe opgestelde herzieningsprotocol. Van zo’n uitzondering kan sprake zijn als in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden als gevolg waarvan (mogelijk) ten onrechte een klacht(onderdeel) geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 48 lid 2 Advocatenwet.

3.2        Het herzieningsverzoek moet binnen een redelijke termijn worden ingediend. In het herzieningsprotocol van het hof is deze termijn gesteld op een jaar nadat de griffie een afschrift van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd aan de verzoeker heeft gezonden. Het onderhavige herzieningsverzoek is ontvangen op 13 november 2019, derhalve twee jaar en drie maanden na de uitspraak van 10 juli 2017.

3.3        Verzoeker is van mening dat zijn herzieningsverzoek tijdig is ingediend en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hij heeft op 9 januari 2018 een Application Form met bijlagen ingediend bij het Europese hof voor de rechten van de mens (EHRM) om te klagen over de procesgang die heeft geleid tot de tuchtrechtelijke veroordeling. Het EHRM heeft de zaak niet in behandeling genomen, zonder een inhoudelijk oordeel over de zaak te vellen. Die beslissing is verzoeker medegedeeld bij bericht van 15 november 2018. Het herzieningsverzoek is ingediend binnen een jaar nadat dit bericht verzoeker heeft bereikt. Voorts meent verzoeker dat een intern protocol van het hof niet tot verval van een recht kan leiden nu dit protocol geen wettelijke basis heeft.

3.4        Het hof overweegt als volgt. Door verzoeker is niet - onderbouwd - gesteld dat het herzieningsverzoek niet binnen een jaar na de uitspraak van het hof van 10 juli 2017 ingediend had kunnen worden en dat er derhalve sprake is een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat verzoeker er om hem moverende redenen voor heeft gekozen om (nog) geen herzieningsverzoek in te dienen hangende de door hem bij het EHRM aanhangig gemaakte procedure is daartoe onvoldoende.  Het hof is van oordeel dat deze keuze voor rekening en risico van verzoeker dient te blijven, nog los van het feit dat niet valt in te zien waarom verzoeker na ontvangst van de beslissing van het EHRM nog eens een jaar heeft gewacht met het indienen van zijn herzieningsverzoek. Tot slot is van belang dat het instrument van herziening geen wettelijke basis heeft, zodat van verval van een wettelijk recht geen sprake kan zijn. Het hof heeft uit oogpunt van rechtszekerheid enige kaders geschapen, waaraan een verzoek moet worden voldoen om in behandeling genomen te kunnen worden.  Verzoeker wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn herzieningsverzoek, nu dat niet binnen een redelijke termijn na de uitspraak van 10 juli 2017 bij het hof is ingediend. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het herzieningsverzoek.

Aldus gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, E.L. Pasma, R. Verkijk en H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2020                   

griffier        voorzitter                                   

De beslissing is verzonden op  2 november 2020.