ECLI:NL:TAHVD:2020:164 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200100

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:164
Datum uitspraak: 28-08-2020
Datum publicatie: 29-08-2020
Zaaknummer(s): 200100
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van de raad voor zover daarin de klacht van klager ongegrond is verklaard. Het hof is van oordeel dat de raad op goede gronden tot een ongegrondverklaring is gekomen en bekrachtigt die beslissing. Beroep faalt.

BESLISSING

van 28 augustus 2020

in de zaak 200100

naar aanleiding van het hoger beroep:

klager

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 16 maart 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 19-318). Deze beslissing is op dezelfde dag aan partijen toegezonden. In deze beslissing is van de klacht van klager in onderdeel b deels gegrond en deels evenals klachtonderdelen a, c en d ongegrond verklaard.  

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2020:87.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 14 april 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift d.d. 26 mei 2020 van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 juli 2020. Daar zijn klager en verweerder verschenen, waarbij verweerder is vergezeld door zijn kantoorgenoot [naam kantoorgenoot]. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnotitie, waarvan een kopie aan het hof is verstrekt.

3    DE KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Ter zitting van de raad zijn de klachtonderdelen als volgt vastgesteld door de raad.

a) Verweerder heeft in 2015 niets gedaan met de opmerking van klager bij het conceptberoepschrift dat de benaming ‘voorgevel’ bij de zuidgevel staat vermeld op de bouwtekening van de vergunningsaanvraag uit 2007. Verweerder heeft ten onrechte deze bouwtekening niet bij de gemeente opgevraagd;

b) Verweerder heeft niet de juiste juridische middelen ingezet, waardoor klager de procedures niet kon winnen;

c) Verweerder heeft niet de kans gebruikt om via een afwijkingsmogelijkheid van de bouwverordening alsnog een vergunning te krijgen voor de gewenste carport;

d) Verweerder heeft vanaf het begin, al in zijn e-mailbericht aan klager van 7 oktober 2015, ingezet op een schadeclaim zonder te denken aan de werking van de formele rechtskracht.

4    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    Het hof ziet op basis van het onderzoek in beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.

5.2    Anders dan klager meent, is het hof van oordeel dat de raad geen onderdelen van zijn klacht buiten bespreking/behandeling heeft gelaten. De klachtonderdelen ‘slordigheid’ en het feit dat verweerder niets zou hebben gedaan met zijn aanwijzingen vindt het hof terug onder nummers 4.3 en 5.8 van de beslissing van de raad. De grief mist aldus feitelijke grondslag.

5.3    Klager heeft in beroep gemotiveerd naar voren gebracht dat verweerder in zijn e-mail d.d. 7 oktober 2015 aan klager heeft miskend dat de formele rechtskracht van een eerder besluit bepalend was voor de aansprakelijkstelling van de gemeente. Het hof is in dit verband van oordeel dat verweerder zich destijds niet hoefde te concentreren op de al dan niet ingetreden formele rechtskracht van het foutieve besluit inzake de gevelaanduiding en een eventueel daarop te baseren schadeclaim, omdat de opdracht van verweerder was gericht op de (geweigerde) bouwvergunning van de carport. De stellingen van klager in dit verband volgt het hof dus ook niet.

5.4    Het hof verwerpt de grieven van klager in beroep en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 16 maart 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 19-381, voor zover dit aan het oordeel van het hof is voorgelegd.

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, A.D.R.M. Boumans, A.A.H. Zegers en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2020.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 28 augustus 2020.