ECLI:NL:TAHVD:2020:147 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200057

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:147
Datum uitspraak: 24-08-2020
Datum publicatie: 25-08-2020
Zaaknummer(s): 200057
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad met verbetering van gronden. Geen misbruik klachtrecht.

BESLISSING

van 24 augustus 2020

in de zaak 200057

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1        HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1        Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 20 januari 2020 in de zaak met nummer 19-214, op deze datum aan partijen toegezonden. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. 

1.2        De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2020:24.

2        HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1        De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 februari 2020  ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-        de stukken van de eerste aanleg;

-        het verweerschrift van verweerster;

-        de e-mail van verweerster  van 16 juni 2020.

2.2        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 juni 2020, waar klager is verschenen en zijn standpunt heeft toegelicht. Verweerster is, zoals zij tevoren had bericht, niet verschenen.

3        KLACHT

3.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij misbruik heeft gemaakt van het klachtrecht door een klacht tegen klager in te dienen. Zij heeft getracht haar cliënten in dit verband een valse verklaring te laten afleggen over het feit dat klager zou hebben getracht de cliënten van verweerster over te nemen. Zij heeft nagelaten om bij klager te verifiëren of dit het geval was. Dit moet worden gezien in het licht van het feit dat klager en verweerster een korte affectieve relatie hebben gehad, aldus klager.

4        FEITEN

In hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten:

4.1        Verweerster heeft in 2015 een klacht tegen klager ingediend. De klacht had betrekking op gebeurtenissen op het AZC in [plaatsnaam]. Daarbij heeft klager gesproken met cliënten van verweerster. Verweerster verweet klager een poging te hebben gedaan haar cliënten van haar af te troggelen. Deze klacht is bij beslissing van de raad van 20 februari 2017 (ECLI:NL:TADRARL:2017:18) ongegrond verklaard.

4.2        Op verzoek van klager hebben de beide cliënten van verweerster samen met een familielid van hen op 25 oktober 2015 een verklaring op papier gezet en ondertekend. Daarin verklaren de cliënten – kort weergegeven – dat zij de zaak niet inhoudelijk met klager hebben besproken en dit verweerster ook hebben meegedeeld. Het familielid verklaart dat verweerster haar heeft meegedeeld dat klager een officieel overnameverzoek zou hebben ingediend. 

5        BEOORDELING

5.1        De raad heeft overwogen dat het verweerster vrij stond om een klacht tegen klager in te dienen en dat het feit dat die klacht ongegrond is verklaard niet betekent dat verweerster met het indienen van de klacht misbruik van het klachtrecht heeft gemaakt. Verder is de verklaring van 25 oktober 2015 onderdeel geweest van de klachtprocedure van verweerster tegen klager en daarover kan in de onderhavige procedure niet meer geklaagd worden, aldus de raad.

5.2        Klager heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de raad ten onrechte de verklaring van 25 oktober 2015 buiten beschouwing heeft gelaten, omdat in de eerdere tuchtrechtelijke procedure niet het handelen van verweerster aan de orde was, maar dat van klager. Deze grief slaagt, maar leidt niet tot een ander oordeel van het hof dan dat van de raad. Misbruik van klachtrecht kan onder meer aangenomen worden indien sprake is van het stelselmatig indienen van klachten en/of verzoeken op grond van de Advocatenwet die nergens toe hebben geleid, of in het geval de tuchtrechtelijke procedure wordt gebruikt op een wijze waarvoor deze niet is bedoeld, bijvoorbeeld om bescheiden en/of informatie te verkrijgen waarop de klager geen recht heeft. Van een dergelijke situatie is hier geenszins sprake.

5.3        Met de raad is het hof van oordeel dat de ongegrondverklaring van de door verweerster tegen klager ingediende klacht niet met zich meebrengt dat verweerster misbruik van het klachtrecht heeft gemaakt door het indienen van de klacht. Kennisneming van de verklaring van 25 oktober 2015 maakt dat niet anders. Uit die verklaring blijkt op geen enkele wijze de juistheid van de stelling van klager dat verweerster zou hebben getracht haar cliënten een verklaring te laten afleggen, laat staan een valse verklaring.

5.4        Ter zitting van het hof heeft klager nog benadrukt dat verweerster zou hebben gelogen tegen haar cliënten door hen te zeggen dat klager een overnameverzoek gedaan zou hebben, terwijl dat niet het geval was. Zij zou hen hebben gezegd dat klager hierover loog, waardoor klager jegens die cliënten in diskrediet zou zijn gebracht. Verweerster heeft dit steeds betwist. Nog daargelaten de vraag in hoeverre dit relevant is in het kader van de door klager ingediende klacht, kan het hof niet vaststellen welke verklaring de juiste is nu de verklaring van het familielid van de cliënten tegenover de verklaring van verweerster staat. In de hiervoor genoemde klacht van verweerster jegens klager is hetzelfde feitencomplex ook aan de orde geweest, en is (ook) niet gebleken van de juistheid van de ene of de andere stelling. Het hof acht zeer aannemelijk dat in de communicatie tussen betrokkenen een misverstand is ontstaan in vervolg op een vraag van verweerster of klager een overnameverzoek wilde doen.

5.5        Op grond van het voorgaande wordt de beslissing van de raad bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-         bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020 in de zaak met nummer 19-214.

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs.  R. Verkijk en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2020.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 24 augustus 2020.