ECLI:NL:TAHVD:2019:99 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180310

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:99
Datum uitspraak: 11-02-2019
Datum publicatie: 28-08-2019
Zaaknummer(s): 180310
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag art. 13 Advocatenwet (verzoek aanwijzing advocaat). Klager heeft tijdens de behandeling van het beklag een advocaat bereid gevonden hem bij te staan en heeft dus geen belang meer bij zijn beklag. Voor zover klager meent dat deze advocaat niet voldoende gespecialiseerd is in echtscheidingsrecht, overweegt het hof dat die advocaat zichzelf kennelijk als voldoende deskundig beschouwt omdat hij de opdracht heeft aangenomen. Klacht ongegrond.

BESLISSING

van 11 februari 2019

in de zaak 180310

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Oost-Brabant

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 24 september 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 25 oktober 2018 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 25 oktober 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de brief met bijlagen van 18 december 2018 van de deken;

- de brief van 3 januari 2019 van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op 11 januari 2019.

3    FEITEN

3.1    Klager is sinds 2008 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Op 6 maart 2017 is klager gedagvaard bij de rechtbank Oost-Brabant door zijn ex-echtgenote waarbij zij onder meer nakoming van de verdeling van de (opbrengst van) vermogensbestanddelen vordert.

3.2    Op 3 april 2017 heeft klager de deken met spoed verzocht om de toewijzing van een advocaat. De stafjurist van de deken heeft contact opgenomen met [naam advocaat 1], advocaat te [plaatsnaam], met het verzoek rechtsbijstand aan klager te verlenen. [Naam advocaat 1] heeft de opdracht samen met zijn [naam kantoorgenoot advocaat 1] - beiden werkzaam bij het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] – aangenomen, het verstek gezuiverd en namens klager verweer gevoerd. Bij brief van 20 augustus 2018 heeft klager de advocaten bericht dat hij geen vertrouwen heeft in hun aanpak en aangekondigd dat hij een klacht over hen zal indienen bij de deken.

3.3    Op 14 september 2018 heeft klager de deken opnieuw verzocht om de aanwijzing van een advocaat, omdat [naam advocaat 1] en zijn collega [naam kantoorgenoot advocaat 1] zich één dag voor het inleveren van de laatste akte hebben onttrokken aan de procedure. Daarbij vermeldt klager dat [naam advocaat 2], advocaat te [plaatsnaam], bereid was zich te stellen (uitsluitend) voor de inlevering van de laatste akte om klager uit de brand te helpen. 

3.4    De deken heeft bij brief van 24 september 2018 voormeld verzoek afgewezen, omdat hij in deze procedure reeds een impliciete toewijzing van mr. Swart als advocaat aan klager heeft gedaan en er slechts eenmaal een advocaat wordt toegewezen in dezelfde zaak. Daaraan voegt de deken toe dat de omstandigheid dat klager zich niet kan vinden in de aanpak en strategie van [naam advocaat 1] en [naam kantoorgenoot advocaat 1] – welk ongenoegen klager heeft voorgelegd aan de rechtbank – en het feit dat de houding van klager de aanleiding voor de advocaten is geweest om vanwege een onherstelbare vertrouwensbreuk hun werkzaamheden neer te leggen, niet betekent dat een andere advocaat zou moeten worden aangewezen. Voorts stelt de deken vast dat klager inmiddels [naam advocaat 2] bereid heeft gevonden de akte voor klager in te dienen.

3.5    Klager heeft over de afwijzende beslissing van zijn aanwijzingsverzoek door de deken een beklag d.d. 25 oktober 2018 ingediend bij het hof.

4    BEOORDELING

4.1    Het beklag van klager houdt in dat de deken zijn aanwijzingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen op basis van feitelijk onjuiste en eenzijdige informatie van [naam advocatenkantoor].

4.2    De deken stelt in zijn verweer van 18 december 2018 dat hij reeds impliciet een advocaat heeft aangewezen en dat hij geen tweede advocaat hoeft aan te wijzen in dezelfde kwestie. Voorts voert de deken aan dat klager geen belang heeft bij zijn verzoek, omdat hij in de echtscheidingsprocedure inmiddels wordt bijgestaan door een advocaat, [naam advocaat 2].

4.3    Bij brief van 3 januari 2019 heeft klager gereageerd op het verweer van de deken. Daarin stelt klager dat de deken eerder ten onrechte [naam advocaat 1] heeft aangewezen, omdat die niet deskundig is. Daarbij voert klager aan dat [naam advocaat 2] geen gespecialiseerde echtscheidingsadvocaat is, maar hem bijstaat omdat de deken geen andere advocaat heeft toegewezen aan klager.

4.4    Het hof overweegt als volgt.

4.5    Op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet kan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat worden gedaan door de rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden.

4.6    Klager heeft, ten tijde van de behandeling van zijn aanwijzingsverzoek door de deken, een advocaat bereid gevonden hem bij te staan in (het verdere verloop van) de echtscheidingsprocedure. Hierdoor heeft klager geen belang (meer) bij de behandeling van zijn aanwijzingsverzoek en dient zijn beklag reeds daarom ongegrond te worden verklaard.

4.7    Aan de argumenten van klager dat [naam advocaat 2] hem enkel bijstaat omdat hij ‘klem zat’ en dat [naamadvocaat 2] geen gespecialiseerde echtscheidingsadvocaat is, gaat het hof voorbij. Een verzoek in de zin van artikel 13 Advocatenwet is bedoeld voor de situatie waarin een advocaat is benodigd maar niet kan worden gevonden. Het is dan aan de advocaat, die de opdracht aanneemt, om te bepalen of hij de deskundigheid bezit om de zaak te kunnen aannemen (art. 4.1 lid 2 Verordening op de Advocatuur). Nu [naam advocaat 2] de opdracht heeft aangenomen, beschouwt hij zichzelf kennelijk als voldoende deskundig om klager bij te kunnen staan.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van 25 oktober 2018 van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, A.D.R.M. Boumans, M. Pannevis, J.M. Rowel-van der Linde en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2019.

De beslissing is verzonden op 11 februari 2019.