ECLI:NL:TAHVD:2019:60 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190075D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:60
Datum uitspraak: 12-07-2019
Datum publicatie: 13-08-2019
Zaaknummer(s): 190075D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar.  Verweerster heeft in strijd met Voda gehandeld door de term ‘Advocaten’ te gebruiken in haar domeinnaam en e-mailadres terwijl zij alleen praktijk voert. Het verzoek van verweerster haar klacht over de handelwijze van de deken te betrekken in de onderhavige procedure is afgewezen, omdat de Advocatenwet die ruimte niet laat. Daarvoor dient zij de procedure in de zin van art. 46c lid 5 Advw te volgen. Het beroep van verweerster op art. 57 lid 3 Advw faalt, omdat de deken in deze procedure zijn standpunt al uitgebreid heeft toegelicht. Verdere grieven tegen het handelen van de deken falen, omdat het handelen van verweerster in deze tuchtprocedure centraal staat. Bezwaar gegrond. Bekrachtiging beslissing raad. Kostenveroordeling.

BESLISSING

van 12 juli 2019

in de zaak 190075D

naar aanleiding van het beroep van:

verweerster

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 11 februari 2019, gewezen onder nummer 18-787/DH/DH/D en aan partijen toegezonden op 11 februari 2019. De raad heeft het bezwaar van de deken gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd. Daarbij is verweerster veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en de proceskosten van € 500,- aan de Staat.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2019:22.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van verweerster, tevens inhoudende een verzoek ex artikel 57 lid 3 Advocatenwet, tevens inhoudende een voorwaardelijke klacht tegen mr. D.M. de Knijff en mr. A.B. van Rijn, deken q.q., is door de griffie van het hof ontvangen op 13 maart 2019.

2.2    Voorts heeft het hof kennis genomen van:

- de brief d.d. 10 april 2019 van verweerster;

- het verweerschrift d.d. 26 april 2019 van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 mei 2019. Verweerster en de deken zijn verschenen. Verweerster heeft een pleitnota overgelegd.

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

3.2    De deken verwijt verweerster dat zij in strijd met bepalingen uit de Verordening op de advocatuur (Voda, de artikelen 5.5. en 7.4) heeft gehandeld door gebruik te maken van een e-mailadres en een domeinnaam waarin het woord “advocaten” staat, terwijl verweerster in haar eentje praktijk voert.

3.3    De deken heeft verweerster meerdere malen tevergeefs gewezen op haar verplichting om haar e-mailadres en haar domeinnaam te wijzigen.

4    FEITEN

4.1.    Verweerster voert een zelfstandige advocatenpraktijk onder de naam “Advocatenkantoor [naam verweerster]”. Verweerster gebruikt(e) het e-mailadres “info@[naam]-advocaten.nl en de domeinnaam www.[naam]-advocaten.nl”. Verder verwijst zij op haar briefpapier naar de “Stichting Beheer Derdengelden [naam] Advocaten”.

4.2.    Bij brief van 13 februari 2018 heeft verweerster bij de voormalig deken een klacht ingediend tegen een advocaat, mr. H. De voormalig deken heeft die klacht in behandeling genomen. In verband met die klacht heeft op 6 juni 2018 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden.

4.3.    In zijn brief van 12 juni 2018 heeft de voormalig deken onder meer het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) Zoals toegezegd zend ik u hierbij de vindplaats van de jurisprudentie van de tuchtrechter ter zake het gebruik van de toevoeging ‘advocaten’ in een kantoornaam, domeinnaam en/of e-mailadres: ECLI:NL:TAHVD:2017:160 en ECLI:NL:TADRSGR:2017:60. (…)”

4.4.    In zijn brief van 25 juni 2018 heeft de voormalig deken het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) In het kader van de klacht die u tegen [mr. H] hebt ingediend werd ik er (…) op gewezen dat u in strijd met het gestelde in de artikelen 5.5 en 7.4 van de Voda gebruik maakt van een domeinnaam en e-mailadres met de toevoeging ‘advocaten’.

Zoals gemeld dient een advocaat die alleen praktijk voert volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline zich er van te onthouden in zijn kantoornaam de meervoudsaanduiding “advocaten” te gebruiken. Hierdoor wordt namelijk de suggestie gewekt dat aan het kantoor meerdere advocaten verbonden zijn.

Nu u alleen praktijk voert, is het u op grond van het voorgaande niet toegestaan gebruik te maken van de toevoeging ‘advocaten’. Gelet hierop verzoek ik u dan ook vriendelijk uw domeinnaam en e-mailadres binnen één maand na heden te wijzigen, bij gebreke waarvan ik genoodzaakt zal zijn een dekenbezwaar tegen u in te dienen. (…)”

4.5.    Bij brief van 27 juli 2018 heeft de deken verweerster nogmaals een termijn van twee weken gegeven voor het aanpassen van haar domeinnaam en e-mailadres. Verweerster heeft hieraan geen gevolg gegeven.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard. De raad heeft daarbij verwezen naar de vaste jurisprudentie van dit hof (beslissing van 14 december 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:309). Daarin is door het hof – kort gezegd – overwogen dat een advocaat die alleen praktijk voert zich ervan dient te onthouden de suggestie te wekken dat aan het kantoor meer advocaten verbonden zijn door in zijn kantoornaam de meervoudsaanduiding “advocaten” te gebruiken. De omstandigheid dat een advocaat zich op andere plaatsen dan op de website en in het e-mailadres niet bedient van de meervoudsvorm kan niet wegnemen dat een rechtzoekende door het gebruik van de meervoudsvorm op de website en in het e-mailadres misleid kan worden door daaruit af te leiden dat het kantoor wordt gevoerd door meerdere advocaten.

5.2    De raad heeft vastgesteld dat verweerster zich in haar domeinnaam en e-mailadres bedient van de meervoudsvorm en dat op haar briefpapier wordt verwezen naar de naam van de website en ook naar “Stichting Beheer Derdengelden [naam] Advocaten”. Aldus voldoet verweerster volgens de raad niet aan de verplichting op alle fronten een naam te voeren die voor rechtszoekenden niet misleidend is. Daaraan kan naar het oordeel van de raad niet af doen dat haar website niet actief is en via google niet of slecht vindbaar is.

5.3    Naar aanleiding van het ongenoegen dat verweerster tegenover de raad had geuit over de wijze waarop het dekenbezwaar tot stand is gekomen heeft de raad verder nog overwogen dat het de deken vrij stond om het dekenbezwaar in te dienen zoals hij heeft gedaan. Het is de raad niet gebleken dat de deken zijn bevoegdheden jegens verweerster op onrechtmatige wijze heeft toegepast.

5.4    Verweerster heeft een achttal grieven ingediend tegen de beslissing van de raad. Daarbij heeft zij tevens een verzoek ex artikel 57 lid 3 Advocatenwet gedaan en voorwaardelijk klachten ingediend tegen de voormalig deken en de deken. Bij brief van 10 april 2019 heeft zij het petitum van haar beroepsschrift nader gespecificeerd. Aldus heeft zij verzocht om - onder vernietiging van de beslissing van de raad - het dekenbezwaar ongegrond en de klachten jegens de voormalig deken en de deken gegrond te verklaren met oplegging van een passende maatregel. Voorwaardelijk, indien het hof alleen het dekenbezwaar beoordeelt en haar bezwaren tegen de handelwijze van de voormalig deken en de deken niet als klachten opvat, heeft zij verzocht deze zaak aan te houden en de klachten tegen de voormalig deken en de deken naar analogie van artikel 46aa, lid 5 van de Advocatenwet zelf af te doen.

5.5    De deken heeft verweer gevoerd en aangevoerd dat verweerster niet ontvankelijk is in haar (voorwaardelijke) klachten tegen hem en de voormalig deken. De grieven kunnen volgens hem niet leiden tot vernietiging van de beslissing van de raad.

5.6    De grieven 1, 2 en 3 van verweerster richten zich er in essentie tegen dat de raad zich ten onrechte heeft beperkt tot de beoordeling van het dekenbezwaar en geen vooronderzoek heeft verricht naar het handhavend optreden tegen haar van de voormalig deken en de deken. Verweerster heeft gesteld dat het dekenbezwaar onderdeel is van een breder handhavend optreden tegen haar. Volgens verweerster is dat handhavend optreden terug te voeren op een verzoek van haar aan een andere advocaat om de registratie van zijn handelsnaam te beëindigen, omdat die verwarrend was met haar kantoornaam. Verweerster heeft bezwaren tegen het optreden van de voormalig deken en deken. Zo heeft verweerster onder meer aangevoerd dat de voormalig deken niet juist heeft gehandeld bij haar beoogde samenwerking met een ander advocatenkantoor en ook niet juist heeft opgetreden tijdens het op 6 juni 2018 gevoerde bemiddelingsgesprek. De daarop betrekking hebbende feiten had de raad ook moeten vaststellen en de raad had daar nader onderzoek naar moeten gelasten. Ten einde een onderzoek en beoordeling in volle omvang mogelijk te maken heeft verweerster in hoger beroep (voorwaardelijke) klachten tegen de voormalig deken en de deken ingediend.

5.7    Het hof stelt het volgende voorop. Voor zover verweerster bezwaren heeft tegen de handelwijze van de voormalig deken en de deken jegens haar die zouden moeten resulteren in klachten dient verweerster daarbij de weg van artikel 46c lid 5 Advocatenwet te volgen. De Advocatenwet biedt niet de mogelijkheid om bij de raad of in hoger beroep (nieuwe) klachten tegen de deken in te dienen. Verweerster dient haar eventuele klachten tegen de voormalig deken en de deken afzonderlijk te formuleren en in te dienen bij de voorzitter van dit hof, die de zaak vervolgens kan verwijzen naar een deken van een andere orde voor nader onderzoek en afhandeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 46c en de artikelen 46d en 46e van de Advocatenwet.

5.8    Dit brengt mee dat verweerster niet ontvankelijk is in haar (voorwaardelijke) klachten jegens de voormalig deken en de deken, welke klachten naar het oordeel van het hof overigens ook niet éénduidig uit het beroepschrift van verweerster zijn te destilleren.

5.9    Dit brengt tevens mee dat de grieven 1, 2 en 3 falen. Wat het verzoek ex artikel 57

lid 3 Advocatenwet  betreft, overweegt het hof het volgende. Voor zover verweerster heeft bedoeld een verzoek in te dienen tot nader vooronderzoek, in de zin van artikel 46l Advocatenwet, kan dat verzoek niet worden toegewezen. Het hoger beroep biedt die mogelijkheid niet. Voor zover verweerster wel heeft bedoeld een beroep te doen op artikel 57 lid 3 Advocatenwet ziet het hof geen aanleiding om van zijn bevoegdheid gebruik te maken om nadere inlichtingen te vragen aan de deken over zijn handelwijze jegens verweerster en wordt het verzoek afgewezen. De deken heeft in de onderhavige procedure zijn standpunt reeds uitgebreid toegelicht. Verweerster is dan ook niet ontvankelijk in vorenbedoelde verzoeken.

5.10    De tussenconclusie is dan ook dat het hof in deze zaak zich zal beperken tot de beoordeling van het dekenbezwaar en de gronden in het beroepschrift die daarop betrekking hebben.

5.11    De grieven 4 tot en met 6 klagen over het oordeel van de raad dat het gebruik van haar domeinnaam en e-mailadres in de meervoudsvorm misleidend is.

5.12    Deze grieven falen. Het onderzoek in hoger beroep geeft geen aanleiding om tot een andere beoordeling dan de raad te komen. Het hof sluit zich aan bij deze beoordeling. Vaststaat dat verweerster op haar briefpapier verwijst naar haar e-mailadres, haar website en de Stichting Beheer Derdengelden, waarin steeds de meervoudsvorm ‘advocaten’ wordt gebezigd, terwijl zij alleen kantoor houdt. Aldus treedt verweerster naar buiten op een wijze die geen juiste voorstelling van zaken geeft over de wijze van praktijkuitoefening. Daarmee overtreedt zij artikel 7.4 van de Voda.

5.13    De grieven 7 en 8 ten slotte richten zich tegen de overweging van de raad op welke wijze de deken op hoogte is geraakt van de naamvoering van verweerster en het oordeel van de raad dat niet is gebleken dat de deken in deze zaak zijn bevoegdheden jegens verweerster op een onrechtmatige wijze heeft toegepast. In de toelichting op deze grieven heeft verweerster gesteld dat de interventies van de deken niet zijn terug te voeren op een door haar ingediende klacht tegen een collega, maar al zijn terug te voeren op een eerdere brief van verweerster aan het bureau van de orde en aan haar naamgenoot in november 2017. Daarbij heeft zij nog gesteld dat de voormalig deken de Voda arbitrair heeft toegepast, dat hij niet is opgetreden als een bekwame bemiddelaar bij een bemiddelingsgesprek op 6 juni 2018 en dat alle interventies stelselmatig zijn gericht op het schaden van verweersters onderneming waarbij door de (voormalig) deken misbruik van zijn bevoegdheden is gemaakt.

5.14    Wat er zij van de overwegingen van de raad en de toelichting op de grieven, naar het oordeel van het hof kunnen de grieven niet leiden tot vernietiging van de beslissing van de raad. Om die reden falen zij. In deze zaak staat immers niet de handelwijze van de deken centraal. Zoals hiervoor reeds overwogen dient verweerster voor zover zij concrete klachten heeft over het optreden van de voormalig deken en de deken deze via de weg van artikel van 46c lid 5 Advocatenwet in te dienen.

5.15    De slotsom is dat alle grieven falen. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen. Nu in de beslissing van de raad een maatregel is opgelegd zal het hof verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van € 750,- van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 750,- van de Staat.

5.16    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

5.17    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer NL05 INGB 0705 003981, t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart verweerster niet-ontvankelijk in haar (voorwaardelijke) klachten jegens de voormalig deken en de deken;

- verklaart verweerster niet-ontvankelijk voor zover een verzoek ex artikel 46l Advocatenwet is gedaan;

- verklaart verweerster niet-ontvankelijk in het verzoek ex artikel 57 lid 3 Advocatenwet;

- bekrachtigt de beslissing van 11 februari 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 18-787/DH/DH/D;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. W.A.M. van Schendel, J. Italianer, R. Verkijk en H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 12 juli 2019.