ECLI:NL:TAHVD:2019:208 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190133

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:208
Datum uitspraak: 29-11-2019
Datum publicatie: 13-12-2019
Zaaknummer(s): 190133
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Anders
Inhoudsindicatie: Beroep tegen wrakingsbeslissing raad. Verzoekers hebben de raad meerdere malen verzocht om een mondelinge behandeling van hun wrakingsverzoek. Door ondanks verzoeken daartoe het bericht dat de beklaagde advocaat niet op de zitting zal verschijnen niet als processtuk in het wrakingsdossier op te nemen, heeft de raad het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, temeer nu de berichtgeving over de afmelding niet eenduidig was. Appelverbod doorbroken. Hoger beroep dient er ook voor om omissie in eerste aanleg te herstellen en het hof beslist doet de zaak zelf af. Verweerder had mogelijke ruis op de lijn in de communicatie jegens verzoekers kunnen voorkomen door verzoekers direct te berichten over de aard van de afmelding van de verwerend advocaat in hoofdzaak. Dit brengt echter geen schijn van vooringenomenheid mee, omdat het niet ongebruikelijk is correspondentie over de afmelding voor een zitting buiten het procesdossier te laten. Mocht blijken dat deze berichten een rol spelen in de oordeelsvorming van de behandelend kamer in de hoofdzaak, kan dat tot een andere conclusie leiden. Hiervoor zijn nu geen aanknopingspunten.

BESLISSING

van 29 november 2019

in de zaak 190133

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verzoeker

verzoekster

hierna tezamen: verzoekers

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1 Verzoekers hebben een klacht over de advocaat (verder: de verwerend advocaat) van de voormalig werkgever van klaagster ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (verder: de deken), die de klacht na behandeling heeft doorgezonden naar de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad). In de beslissing van 3 september 2018, gewezen onder nummer 18-498, is de klacht van verzoekers door de voorzitter van de raad kennelijk ongegrond verklaard in alle onderdelen.

1.2 Tegen deze voorzittersbeslissing is door verzoekers verzet ingesteld. Verzoekers zijn door de griffie van de raad opgeroepen voor een mondelinge behandeling van het verzet en geïnformeerd over de samenstelling van de behandelend kamer, waarvan verweerder als (plaatsvervangend) voorzitter deel uitmaakte. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is door verzoekers een wrakingsverzoek tegen verweerder ingediend. Verweerder heeft hiertegen verweer gevoerd en het wrakingsverzoek is zonder mondelinge behandeling door een wrakingskamer van de raad afgewezen in de beslissing van 6 mei 2019, gewezen onder nummer

19-165 en verzonden op 6 mei 2019.

De beslissing van de wrakingskamer van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRARL:2019:119.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 Het beroepschrift van verzoekers tegen de wrakingsbeslissing van de raad is door de griffie van het hof ontvangen op 9 mei 2019.

2.2 Voorts heeft het hof kennisgenomen van:

- de brief met bijlagen van 6 juni 2019 van verzoekers;

- het verweerschrift van 3 juli 2019 van verweerder;

- het e-mailbericht van 3 oktober 2019 van verzoekers met bijgevoegd een pleitnota.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 oktober 2019, waar verzoekers zijn verschenen. Verzoeker heeft gepleit aan de hand van de bij

e-mail van 3 oktober 2019 aan het hof toegezonden pleitnota, die ter zitting aan het hof is overhandigd.

3 BEOORDELING

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1 Uit artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat op grond van artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet van overeenkomstige toepassing is op het door verzoekers bij de raad ingediende wrakingsverzoek, volgt dat geen hoger beroep openstaat tegen een wrakingsbeslissing van de raad. Dit betekent dat de wet aan verzoekers niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen (het appelverbod).

3.2 Bij hoge uitzondering kan het appelverbod worden doorbroken, als de rechter die het wrakingsverzoek in eerste aanleg heeft behandeld de regels met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied daarvan is getreden, dan wel als bij de behandeling van het wrakingsverzoek niet van een eerlijke en onpartijdige behandeling kan worden gesproken door de schending van een fundamenteel rechtsbeginsel (zie o.m. Hof van Discipline 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:39 en Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7430).

3.3 Verzoekers hebben in het beroepschrift verzocht om doorbreking van het appelverbod omdat geen sprake is geweest van een eerlijk proces wegens schending van fundamentele rechtsbeginselen. Verzoekers hebben hiertoe drie gronden aangevoerd, die kort en zakelijk weergegeven neerkomen op het volgende:

- De raad heeft in strijd met artikel 515 lid 2 Sv in samenhang met artikel 47 lid 2 Advocatenwet het wrakingsverzoek afgehandeld zonder een mondelinge behandeling. Voor zover de raad zich in dit kader beroept op het Wrakingsprotocol voor de Raden van Discipline (verder: het wrakingsprotocol) waarin de mogelijkheid wordt geboden een wrakingsverzoek buiten zitting af te doen, stellen verzoekers dat het wrakingsprotocol in strijd met de wet is.

- De berichten waarin verzoekers de raad hebben verzocht om een mondelinge behandeling zijn niet betrokken in de wrakingsbeslissing. De raad heeft niet gereageerd op deze verzoeken en in de wrakingsbeslissing is niet gemotiveerd waarom het wrakingsverzoek ondanks die verzoeken is behandeld zonder mondelinge behandeling.

- De raad heeft de correspondentie, die verzoekers als grond voor het wrakingsverzoek hebben aangevoerd, niet toegevoegd aan het wrakingsdossier en niet betrokken in de wrakingsbeslissing.

Verzoekers hebben het hof verzocht de wrakingsbeslissing te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de raad voor een nieuwe behandeling.

3.4 Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat de raad het wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling mocht afdoen op grond van artikel 4 lid 1 wrakingsprotocol, omdat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is verklaard. Het wrakingsprotocol dient ter regulering van wrakingsverzoeken in de praktijk met een uitwerking van de relevante wettelijke bepalingen en is door het hof aanvaardbaar gevonden, aldus verweerder. Verweerder vraagt verder te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

3.5 Naar het oordeel van het hof treffen de door verzoekers aangevoerde gronden doel. Daartoe overweegt het hof het volgende. Allereerst doet zich de vraag voor of de wrakingskamer heeft beoogd met toepassing van artikel 4 lid 1 van het geldende wrakingsprotocol het verzoek zonder mondelinge behandeling af te doen. Een verwijzing naar dit protocol, waarmee afgeweken wordt van de hoofdregel zoals volgt uit artikel 512 Sv, ontbreekt.

3.6 Daar komt bij dat in dit geval verzoekers de raad per e-mails van 19 maart 2019, 3 april 2019 en 12 april 2019 hebben verzocht om een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek. Het had op de weg van de wrakingskamer gelegen nader te motiveren waarom deze verzoeken zijn geweigerd, wat de wrakingskamer heeft nagelaten. Daartoe bestond temeer aanleiding omdat de berichtgeving onder verantwoordelijkheid van verweerder niet eenduidig was; eerst was het bericht een enkele mededeling van afmelding en later is te kennen gegeven dat de verwerend advocaat een beroep op privacybescherming heeft gedaan en daarom geen kopie van de mededeling van de verwerend advocaat aan verzoekers mag worden verstrekt.

3.7 Tegen deze achtergrond had de wrakingskamer een mondelinge behandeling niet achterwege mogen laten, althans is de gedachtegang van de wrakingskamer, zoals die blijkt uit de motivering, onbegrijpelijk. Met toepassing van de onder 3.2 genoemde maatstaf acht het hof verzoekers daarom ontvankelijk in hun beroep op doorbreking van het appelverbod. Het hof oordeelt dat het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden en derhalve niet kan worden gesproken van een eerlijk proces, waardoor een doorbreking van het appelverbod is gerechtvaardigd.

De beoordeling van het wrakingsverzoek

3.8 Het hoger beroep dient er ook voor omissies in eerste aanleg te herstellen. Het hof ziet geen aanleiding het wrakingsverzoek voor een nieuwe behandeling terug te verwijzen naar de raad. Het hof zal het wrakingsverzoek zelfstandig beoordelen en in beroep afdoen.

3.9 Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn verzoekers in de gelegenheid gesteld hun verzoek toe te lichten. Zij hebben mede aan de hand van hun pleitnota die nadere toelichting gegeven en hebben vragen van het hof beantwoord.

3.10 Het hof oordeelt als volgt. Uit artikel 47 lid 2 Advocatenwet in samenhang met artikel 512 Sv volgt dat wraking van een lid van de raad mogelijk is op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft daarom te onderzoeken of verzoeker dergelijke feiten of omstandigheden heeft gesteld en vervolgens of deze aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van de raad moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.11 De kern van het wrakingsverzoek van verzoekers betreft de beslissing van verweerder als plaatsvervangend voorzitter van de raad een bericht van afmelding van de verwerend advocaat in de verzet zaak 18-498 niet te verstrekken aan verzoekers. Verzoekers leiden hieruit af dat verweerder vooringenomen is ten aanzien van de behandeling van het verzet in de zaak 18-498, omdat het niet doorzenden van een afmeldingsbericht duidt op het achterhouden van informatie en het in bescherming nemen van de verwerende advocaat door verweerder.

3.12 Het hof stelt in deze kwestie met verzoekers vast dat sprake is van een discrepantie in de correspondentie van de raad over het bericht van afmelding. De raad schrijft namelijk eerst over een enkele mededeling van afmelding en vermeldt later dat verweerder een beroep op privacybescherming heeft gedaan en dat de raad daarom geen kopie van de mededeling van de verwerend advocaat aan verzoekers mag verstrekken. Het was wenselijk geweest als de raad verzoekers een nadere duiding had gegeven over de privacy-gevoeligheid van het bericht. Daarmee was mogelijke ruis op de lijn voorkomen. Uit deze gang van zaken kan echter niet worden afgeleid dat bij verweerder enige schijn van vooringenomenheid aanwezig is geweest. Het is niet ongebruikelijk dat correspondentie als een bericht van afmelding voor een zitting niet wordt toegevoegd aan een procesdossier. Pas als het bericht van afmelding een rol zou kunnen spelen bij de oordeelsvorming van de behandelend kamer, kan tot een andere conclusie worden gekomen. Daarvoor zijn er geen aanknopingspunten. Het hof zal het wrakingsverzoek van verzoekers daarom ongegrond verklaren en de beslissing van de raad bekrachtigen.

3.13 Het hof ziet geen aanleiding te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. Onderhavig verzoek is immers niet te lichtvaardig ingediend.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart verzoekers ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van 6 mei 2019 van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 19-165;

- bekrachtigt deze beslissing van 6 mei 2019 van de Raad van Discipline.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.P.C.J. van Bavel en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 29 november 2019.