ECLI:NL:TAHVD:2019:165 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180289

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:165
Datum uitspraak: 07-10-2019
Datum publicatie: 11-10-2019
Zaaknummer(s): 180289
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Klaagster is een gecertificeerde instelling als bedoeld in art. 1.1 Jeugdwet. Dochter en zoon van moeder zijn onder toezicht van klaagster gesteld en ingevolge een machtiging tot uithuisplaatsing bij grootouders geplaatst. Na omgangsweekeinde bij moeder zijn zij (15 en 13 jaar oud) niet teruggegaan naar  grootouders. Terwijl klaagster de mogelijkheid tot herplaatsing/plaatsing elders onderzocht, heeft zij het verblijf bij moeder voorlopig in stand gelaten. Dochter was de beste vriendin van de stiefdochter van verweerder en was daar kind aan huis. Moeder heeft verweerder ingeschakeld omdat zij wilde dat de kinderen bij haar zouden blijven. Toen duidelijk werd dat klaagster daarmee niet instemde, heeft verweerder bij herhaling contact gezocht met klaagster om voor te stellen de zoon bij de ouders van een vriend van de zoon te plaatsen en de dochter bij de zwager en schoonzus van verweerder. Voordat dit contact tot stand was gekomen, heeft klaagster op woensdagmiddag een bezoek aan moeder gebracht om de kinderen op te halen om hen elders te plaatsen, maar zij waren niet aanwezig en hun verblijfplaats was niet bekend. Klaagster heeft de politie daarover geïnformeerd. Toen verweerder later die middag thuis kwam, bleken de dochter en de zoon in zijn woning aanwezig. De buurvrouw van moeder (secretaresse van verweerder) had de zoon - zonder medeweten van verweerder - bij zijn woning afgezet. Kort na zijn thuiskomst heeft de echtgenote van verweerder de zoon naar de ouders van de vriend van de zoon gebracht. De dochter is enkele dagen bij verweerder gebleven en later naar zijn schoonzus en zwager gegaan. Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over de verblijfplaats van de kinderen en deze is ruim een week niet bekend geweest. Dat verweerder de verblijfplaats niet direct aan klaagster heeft gemeld, acht het hof onjuist. Het beroep van verweerder op zijn geheimhoudingsplicht gaat naar het oordeel van het hof niet op nu de verblijfplaats van de kinderen niet door moeder aan verweerder is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat  en de onttrekking van de kinderen aan de zorg van klaagster geen gevolg is van zijn dienstverlening van moeder. Het hof is van oordeel dat verweerder de wettelijke taakuitoefening van klaagster zonder redelijk doel onevenredig heeft belemmerd. Daarbij heeft verweerder zich kennelijk onvoldoende gerealiseerd dat door nauwe persoonlijke banden belangenverstrengeling kan ontstaan, die tot gevolg kan hebben dat een advocaat niet (langer) deugdelijk kan adviseren omdat de vereiste afstand ontbreekt. Ook had het verweerder gesierd als hij in de klachtprocedure eerder openheid van zaken had gegeven en zich daardoor eerder toetsbaar had opgesteld. Het hof vernietigt de beslissing van de raad, verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder een berisping op met veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING                   

van 7 oktober 2019

in de zaak 180289

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE

De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) heeft op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan op de klacht die klaagster tegen verweerder heeft ingediend (zaaknummer raad: 18-146). De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. De beslissing is op de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.

Het hof verwijst naar de beslissing van de raad, die op tuchtrecht.nl is gepubliceerd als ECLI:NL:TADRARL:2018:251.

2    DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het hof heeft het beroepschrift op 12 november 2018 per e-mail ontvangen, waarna het beroepschrift met de daarbij behorende bijlagen op 14 november 2018 per post is binnengekomen.

2.2    Verder is het hof bekend met:

-    het dossier van de raad;

-    de brief van klaagster (met bijlage) van 15 november 2018;

-    het verweerschrift in hoger beroep van verweerder;

-    het e-mailbericht van verweerder (met bijlagen) van 17 juni 2019;

-    het e-mailbericht van klaagster (met bijlage) van 19 juni 2019;

-    het e-mailbericht van verweerder van 19 juni 2019.

2.3    De zaak is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van het hof van 28 juni 2019. Namens klaagster zijn [naam jurist], jurist, en [naam teammanager], teammanager, bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Ook verweerder is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Partijen hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Klaagster heeft dit mede gedaan aan de hand van een pleitnota, die aan het hof is overhandigd.

3    KLACHT

3.1    Zakelijk weergegeven houdt de klacht in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

“ethisch gezien zeer onverantwoord en wederrechtelijk is opgetreden door als privépersoon te handelen in een zaak waar hij als advocaat bij betrokken was. Verweerder heeft de grenzen van het betamelijke overschreden.”

Toelichting

Verweerder heeft de kinderen van zijn cliënte, die onder toezicht stonden en voor wie een machtiging tot uithuisplaatsing door de rechter was afgegeven, eigenmachtig ondergebracht in een bij de GI onbekende pleeggezinnen en de kinderen voor de GI verborgen gehouden en heeft geweigerd de verblijfplaats van de kinderen mee te delen aan klaagster. Verweerder behoort te weten dat de advocaat van een ouder geen (gespreks-)partner is als het gaat om de wijze waarop een kinderbeschermingsmaatregel wordt uitgevoerd.

4    FEITEN

In hoger beroep staat het volgende vast:  

4.1    Klaagster is een door de overheid gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 Jeugdwet. Ingevolge de Jeugdwet worden maatregelen van kinderbescherming uitgevoerd door gecertificeerde instellingen.

4.2    Op 20 mei 2009 heeft de kinderrechter twee kinderen (verder ook: de dochter en de zoon) onder toezicht van klaagster (voorheen bekend als [voormalige naam klaagster]) gesteld. In verband met de psychiatrische problematiek van hun moeder heeft de kinderrechter later een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Klaagster moet zo’n machtiging ten uitvoer leggen.

4.3    In november 2013 zijn de kinderen uit huis geplaatst bij de vader van moeder en zijn partner (verder: de grootouders). Eind september 2016 hebben de kinderen tijdens een omgangsweekeinde bij moeder duidelijk gemaakt dat ze niet meer bij de grootouders wilden wonen en bij moeder wilden blijven. De dochter en de zoon waren toen vijftien en dertien jaar oud en zijn na het weekeinde niet terug gegaan naar de grootouders. De dochter was destijds de beste vriendin van de stiefdochter van verweerder. Moeder, de grootouders en verweerder wonen in dezelfde gemeente.

  4.4    Omdat klaagster van mening was dat er op dat moment geen direct gevaar voor de kinderen bestond, heeft klaagster - ter voorkoming van opname van de kinderen op een crisisplek - besloten het verblijf bij moeder in stand te laten totdat bekend was of terugplaatsing van de kinderen bij de grootouders haalbaar was.

4.5    Moeder wilde graag dat de kinderen bij haar zouden blijven wonen. Om die reden heeft zij verweerder gevraagd haar belangen te behartigen. In het kader daarvan heeft verweerder op vrijdag 28 oktober 2016 via WhatsApp contact gehad met de gezinsvoogd, waarbij de gezinsvoogd onder meer aan verweerder heeft meegedeeld dat het perspectief van de kinderen niet bij moeder lag en dat moeder daarvan op de hoogte was. In reactie daarop heeft verweerder meegedeeld dat dit hem niet bekend was, waarna de gezinsvoogd verweerder heeft meegedeeld dat zij hem daarover graag zou willen bijpraten in een gesprek in plaats van via WhatsApp.

4.6    Op 2, 3 en 5 november 2016 heeft verweerder via sms en WhatsApp geprobeerd contact te krijgen met de gezinsvoogd en heeft hij de gezinsvoogd gevraagd contact met hem op te nemen. Ook in de dagen daarna is verweerder blijven proberen telefonisch contact met haar te krijgen. Inmiddels hadden de zwager en schoonzus van verweerder zich bereid verklaard om als pleegouders voor de dochter te gaan zorgen. De ouders van een vriend van de zoon waren bereid om als pleegouders voor de zoon te gaan zorgen (verder: de familie X).

4.7    Op dinsdag 8 november 2016 is er e-mail contact geweest tussen de zwager van verweerder en een medewerkster van het Jeugdteam/gebiedsteam [naam woonplaats moeder]. Uit dit e-mailbericht volgt dat die medewerkster in overleg met pleegzorg heeft geprobeerd contact te krijgen met de gezinsvoogd over het aanbod van de zwager en zijn echtgenote om pleegouder voor de dochter te worden, maar dat dit om 15:49 uur nog niet was gelukt. Diezelfde dag hebben verweerder en de gezinsvoogd over en weer geprobeerd elkaar telefonisch te bereiken, echter zonder resultaat.

4.8    Op woensdag 9 november 2016 had klaagster voor beide kinderen in een andere woonplaats (andere) pleeggezinnen gevonden die door klaagster als geschikt werden aangemerkt. Om een inschatting te maken van de reactie van moeder op de hernieuwde uithuisplaatsing van de kinderen heeft klaagster die ochtend telefonisch contact opgenomen met de behandelaar van moeder. Deze behandelaar heeft moeder vervolgens geïnformeerd over de later die dag geplande uithuisplaatsing. Moeder heeft verweerder daarvan op de hoogte gesteld.

4.9    Om 14:26 uur die middag heeft verweerder de volgende app aan de gezinsvoogd gestuurd:

“Geachte [naam gezinsvoogd], Wederom heb ik u de afgelopen dagen veelvuldig geprobeerd te bellen. U heeft welgeteld een keer gisteren teruggebeld en toen kon ik niet opnemen. Ik heb u gelijk teruggebeld, diverse malen zelfs maar wederom zonder resultaat. U weet dat ik al enige tijd met u in contact probeer te komen. Ook het gebiedsteam heeft u geprobeerd te bellen. (…) Graag z.s.m. uw reactie. Met vriendelijke groet, [naam verweerder], advocaat.”

Hetzelfde bericht heeft verweerder om 14:27 uur per sms aan de gezinsvoogd gestuurd.

4.10    De gezinsvoogd - begeleid door onder andere de politie – bracht op die woensdagmiddag een bezoek aan moeder om de kinderen op te halen. Op dat moment bleken de kinderen daar niet aanwezig. Ondertussen is verweerder op weg gegaan naar de woning van moeder. Toen de gezinsvoogd en een collega naar buiten liepen, was verweerder inmiddels aanwezig bij de woning van moeder. Verweerder heeft toen duidelijk kenbaar gemaakt dat hij geïrriteerd was dat hij ondanks zijn herhaalde verzoeken aan de gezinsvoogd nog steeds geen contact met haar had gehad en hij heeft haar gezegd dat zij dringend contact met hem moest opnemen voor overleg.

4.11    Diezelfde woensdagmiddag heeft de secretaresse van verweerder, die naast moeder woonde, vanaf 14:47 uur WhatsApp-berichten met verweerder uitgewisseld. De secretaresse was al ruim tien jaar in dienst bij verweerder, maar zij verrichtte sinds haar ziekmelding medio 2016 geen werkzaamheden voor hem. Tussen 14:47 uur en 15:16 uur hebben de secretaresse (S) en verweerder (V) elkaar via WhatsApp onder meer de volgende berichten gestuurd:

S: Jeugdzorg en politie nu bij [moeder]

V: ik weet het. Schandalig !!!

ben er mee bezig             

gaat het om [zoon] en [dochter] of alleen [zoon]?

S: […] is naar school [zoon] waarschuwen    

nu [zoon]

V: dit kan gewoon niet

S: Ze hebben pleeggezin voor hem                                   

[zoon] mag ook bij […] en mij

V: ik probeer die voogd al twee weken te pakken te krijgen. zelfs via het gebiedsteam. Totaal niet bereikbaar. Ik heb zelfs haar mobiel nr. ik bel haar via vast nr jeugdzorg, via mobiel, via whatsapp, via sms. Totaal geen contact

S: Ik ben bij buurman […]. Miet ik wat doen?

V: Nee gaat niet. Beter van niet. los van alles staat die voogd formeel in haar recht.

En denk erom dat het weghouden van een kind van de voogd wordt gezien als onttrekking aan het gezag, is dus formeel kinderontvoering en dat is strafbaar. mocht [zoon] vandaag weggehaald worden, dien ik verzoek in met verzoek spoedbehandeling

S: Dus [moeder] heeft gezag                                       

Er moet dus nu machtiging uhp en ots zijn?

V: die is er was bij opa en oma maar dat is feitelijk niet meer zo     

maar de uhp is er formeel nog altijd mits het gaat om pleeggezin

feitelijk verblijven [dochter] en [zoon] zonder formeel recht bij [moeder]

S: Niemand mag naar binnen bij [moeder]

Politie houdt mij tegen

V: werkelijk?

S: Ja

[zoon] zit in sporthal

Kunnen daar nu niet bij                                           

V: ik ga zo naar [moeder] toe

S: Ok                                               

Thx

[Zoon] zit bij gym in een kantoortje met iemand erbij

V: Met wie?               

Anders halen ze hem daar misschien weg

S: Volwassen persoon zegt […]

V: Ze zijn net weg bij [moeder] (15:15 uur)

S: Een jeugdzorg weg hier nu (15:15 uur)

V: [Zoon] mag weg hoor.                                       

School kan hem niet vast houden

S: […] is gym

V: [Zoon] mag gewoon weg hoor                                   

Ze mogen hem niet vast houden.(15:16 uur)        

4.12    In een verslag over de gang van zaken rond het huisbezoek heeft de gezinsvoogd onder meer het volgende genoteerd:

”[Verweerder] staat op straat, de politieagente staat in de deurpost van moeders woning. [Verweerder] verheft zijn stem en vraagt mij op doordringende toon wanneer hij contact met mij kan hebben. Dat hij al 2 weken intensief contact met mij probeert te zoeken en hij mij niet te pakken krijgt, hij geeft aan dat hij appt, belt, bericht, mailt en mijn voicemail inspreekt en ik nergens op reageer. Ik geef aan dat wat [verweerder] nu verkondigt niet waar is, ik dit erg vervelend vind wat hij nu zegt en ik ook vind dat ik mij niet hoef te verantwoorden. Toch doe ik dat kort.

Feitelijke situatie: [Verweerder] belt mij woensdag (het hof begrijpt dat de gezinsvoogd woensdag 2 november 2016 bedoelt) eind van de middag als [collega] en ik bij moeder wegkomen, ik heb dan nog een overlegmoment waardoor ik kies om niet terug te bellen die dag. Donderdag ben ik vrij, vrijdag ben ik er alleen voor een zitting, maandag ben ik vrij en dinsdag bel ik terug en ik spreek [verweerders] voicemail in. Ik geef aan wanneer ik bereikbaar ben en dat hij mij kan bellen, ik hoor niks van [verweerder] en neem vervolgens ook geen contact met hem op. [Verweerder] wil contact met mij, hij weet wanneer hij mij kan bereiken.

4.13    Klaagster heeft de politie ervan op de hoogte gesteld dat de verblijfplaats van de kinderen niet bekend was.

4.14    Halverwege de middag heeft de secretaresse de zoon afgezet bij de woning van verweerder. De echtgenote heeft de zoon in haar woning toegelaten en hem iets te drinken aangeboden. Verweerder was op dat moment niet thuis.

4.15    Om 15:41 uur heeft de secretaresse verweerder de volgende app gestuurd: “[zoon] net bij jou thuis afgeleverd”. Rond die tijd zijn ook de stiefdochter van verweerder en de dochter bij de woning van verweerder aangekomen. Toen verweerder later die middag thuis kwam, waren de dochter en de zoon in zijn woning aanwezig. De echtgenote van verweerder heeft de zoon even later naar de woning van de familie X gebracht. In reactie op de app van de secretaresse dat zij de zoon bij verweerder had afgezet, heeft verweerder de secretaresse om 18:25 uur bericht: “Ik hoorde het. [Zoon] is inmiddels weer weg”. Nadat de secretaresse verweerder vervolgens had bericht dat zij bij het gesprek die middag tussen de gezinsvoogd en de moeder aanwezig was geweest, heeft verweerder haar gevraagd of hij van haar een handgeschreven verklaring kon krijgen over de mededelingen die de gezinsvoogd tijdens dat gesprek met moeder had gedaan over het ophalen van de kinderen. Die verklaring wilde hij gebruiken voor de procedure die hij de volgende dag zou starten en zo wilde hij de gezinsvoogd “klem zetten”, aldus verweerder “zodat de rechter gelijk weet hoe of wat”.  De volgende morgen heeft de secretaresse via WhatsApp een concept aan verweerder toegezonden met de mededeling: “Pas maar aan en stuur maar terug dan stuur ik het weer terug naar jou”.

4.16    De dochter en de zoon zijn op school ziek gemeld. De zoon heeft vanaf woensdag een paar dagen bij de familie X gelogeerd en de dochter heeft vanaf woensdag een paar dagen bij het gezin van verweerder gelogeerd. Als vriendin van de stiefdochter van verweerder verbleef zij daar vaker. Klaagster was in die dagen niet op de hoogte van hun verblijfplaats.

4.17    Nadat verweerder op vrijdag 11 november 2016 tweemaal een app aan de gezinsvoogd had gestuurd, heeft de gezinsvoogd verweerder bij e-mail van 16:45 uur die dag meegedeeld dat zij tot 17:00 uur beschikbaar was. Direct daarna hebben verweerder en de gezinsvoogd telefonisch contact met elkaar gehad. De gezinsvoogd heeft daarbij meegedeeld dat voor de zoon een pleeggezin beschikbaar was buiten de woonplaats van moeder en dat het de bedoeling van klaagster was om van daaruit te werken aan herstel van de relatie van de zoon met de grootouders. Ten aanzien van de dochter heeft de gezinsvoogd meegedeeld dat zij tijdens het bezoek aan moeder had willen bespreken of de dochter nog bij moeder had kunnen blijven in afwachting van de plaatsing in een pleeggezin. Verweerder heeft tijdens het telefoongesprek meegedeeld dat hij en moeder wisten waar de kinderen verbleven, maar dat zij de verblijfplaats niet bekend zouden maken en dat verweerder dat in verband met zijn beroepsgeheim ook niet hoefde te doen. Verweerder heeft de gezinsvoogd daarbij gevraagd of zij ermee akkoord ging dat de kinderen op dat moment zouden blijven waar zij waren en hij heeft haar gevraagd toe te zeggen dat de kinderen vanaf maandag weer naar school zouden kunnen gaan, zonder de angst dat zij van school zouden kunnen worden weggehaald, in afwachting van het antwoord op de vraag of de door moeder en verweerder voorgestelde pleeggezinnen in de woonplaats van moeder geschikt bevonden zouden worden. Zo ja, dan wilde verweerder zo spoedig mogelijk verder overleg met de gezinsvoogd over de beste verblijfplaats voor de kinderen. De gezinsvoogd heeft de gevraagde toezeggingen niet gedaan. Zij heeft wel meegedeeld dat zij die dag met een medewerker van het gebiedsteam had gesproken en dat die medewerker de aanvraag van de aspirant-pleegouders voor de dochter had ontvangen.

4.18    Die vrijdagavond zijn de zwager en schoonzus van verweerder op bezoek geweest bij verweerder en zijn echtgenote. Tijdens dat bezoek hebben ook moeder en de heer X een bezoek gebracht aan de woning van verweerder. Zij hebben met elkaar gesproken over de gang van zaken rond de kinderen.

4.19    Rond die tijd is de zoon enkele dagen ondergebracht bij een vriendin van moeder, waarna hij weer is teruggebracht naar de familie X. De dochter is rond het weekeinde samen met de stiefdochter naar de vader van de stiefdochter gegaan, waarna zij naar de zwager en schoonzus van verweerder is gegaan. Klaagster was toen nog steeds niet op de hoogte van de verblijfplaats van de kinderen. Noch de zwager en de schoonzus, noch de heer en mevrouw X waren op dat moment door klaagster gescreend en goedgekeurd als pleegouders.

4.20    Op (maandag) 14 november en op 15, 16 en 17 november 2016 hebben verweerder en de waarnemer van de gezinsvoogd - de gezinsvoogd was op dat moment afwezig in verband met vakantie - over en weer geprobeerd elkaar te bereiken. In reactie op een sms-bericht van verweerder heeft de waarnemer verweerder op 17 november 2016 per e-mail bericht dat hij in verband met vragen of overleg over de kinderen contact kon opnemen met de bureaudienst van klaagster, die op de hoogte was van de situatie.

4.21    Op 17 november 2016 heeft klaagster contact gehad met de zwager en de schoonzus van verweerder en met de heer en mevrouw X. Nadat klaagster een veiligheidscheck had gedaan, zijn beide gezinnen goedgekeurd als pleeggezin. De zoon heeft nog enige tijd bij de familie X gewoond en is later weer bij de grootouders gaan wonen.

4.22    Eind 2016 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor moeder beëindigd en in januari 2017 heeft hij de stukken uit het dossier persoonlijk bij haar afgegeven.

4.23    De dochter heeft tot medio 2017 bij de zwager en schoonzus van verweerder gewoond. Aansluitend is zij, in overleg met de (nieuwe) gezinsvoogd, tijdelijk in het gezin van verweerder opgevangen totdat de dochter eind oktober 2017 elders is geplaatst.

5    BEOORDELING

Standpunt van partijen in hoger beroep

5.1    Klaagster is het er niet mee eens dat de raad haar klacht ongegrond heeft verklaard. Volgens klaagster heeft de raad - samengevat - ten onrechte geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder eigenmachtig heeft gehandeld en/of een actieve rol heeft gehad bij het onderbrengen van de kinderen in gezinnen die bij klaagster onbekend waren en dat niet is komen vast te staan dat hij daarmee een maatregel van jeugdbescherming heeft gefrustreerd. De eerste twee grieven (bezwaren) van klaagster zijn gericht tegen dat oordeel. Klaagster is van mening dat de raad tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende kritische vragen aan verweerder heeft gesteld over de gang van zaken op de bewuste dagen en over de inhoud van de schriftelijke verklaring van mevrouw X, die verweerder in het geding had gebracht. De derde grief van klaagster is gericht tegen het oordeel van de raad dat verweerder, ook als hij op de hoogte was van de verblijfplaats van de kinderen, zich op zijn beroepsgeheim moest beroepen.

5.2    Verweerder heeft de stellingen van klaagster uitdrukkelijk betwist. Samengevat heeft hij aangevoerd dat hij zich als advocaat van moeder ten opzichte van klaagster als wederpartij terecht op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen en dat hij geen (actieve) betrokkenheid of regie heeft gehad bij het weghouden van de zoon en/of de dochter, waarbij hij uitdrukkelijk heeft betwist dat ook de dochter door klaagster werd gezocht. Hij heeft geprobeerd om met moeder pleegouders te vinden in dezelfde woonplaats, zodat de beide kinderen naar hun eigen school konden blijven gaan. Daartoe heeft hij veelvuldig, maar door nalaten van klaagster om te reageren tevergeefs, het overleg met klaagster gezocht.

Beoordeling klacht

5.3    De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van de cliënt te behartigen op de wijze die de advocaat, in overleg met de cliënt, het meest passend acht. Deze vrijheid is echter niet absoluut en kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.4    Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerder stelt het hof voorop dat klaagster, als wettelijk uitvoerder van de opgelegde jeugdbeschermingsmaatregelen, in de bewuste periode verantwoordelijk was voor de beide kinderen. Verweerder behartigde de belangen van moeder, die, zoals in 5.3 is overwogen, moest worden aangemerkt als de wederpartij van klaagster. Uit de berichten die verweerder op woensdagmiddag 9 november 2016 via WhatsApp aan zijn secretaresse heeft gestuurd, valt af te leiden dat hij zich bewust was van de wettelijke taak van klaagster en dat hij zich realiseerde dat de kinderen feitelijk zonder formeel recht bij moeder verbleven. Die middag heeft hij zijn secretaresse erop gewezen dat het weghouden van een kind van de gezinsvoogd een strafbaar feit is.

5.5    Vast staat dat verweerder, toen hij later die middag thuis kwam en beide kinderen - kennelijk - in zijn woning aantrof, klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van de verblijfplaats van de kinderen. In reactie op de vraag van het hof of verweerder op dat moment niet de verplichting voelde om klaagster te informeren, heeft verweerder verklaard dat hij daar op dat moment niet bij heeft stilgestaan. Zijn echtgenote heeft de zoon naar zeggen van verweerder, geconfronteerd met die aanwezigheid van de zoon, op zijn aangeven direct uit de woning gebracht. Volgens verweerder is de dochter vanaf dat moment enkele dagen bij het gezin van verweerder blijven logeren, eveneens zonder dat klaagster daarvan op de hoogte was. Ook na de hectiek van die woensdagmiddag heeft verweerder geen aanleiding gezien om klaagster alsnog te informeren over de verblijfplaats van de kinderen. Toen hij op vrijdag 11 november 2016 aan het einde van de middag (eindelijk) telefonisch contact had met de gezinsvoogd, heeft hij geweigerd de verblijfplaats aan haar door te geven. Daarbij heeft hij zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht.

5.6    De raad heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen. Naar aanleiding van de grief van klaagster tegen dat oordeel van de raad overweegt het hof als volgt. Een advocaat is in beginsel verplicht tot geheimhouding van al hetgeen, waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis draagt (art. 11a Advocatenwet). De kennis van de verblijfplaats van de kinderen is klager niet door moeder in zijn hoedanigheid van haar advocaat toevertrouwd. Voorts is de onttrekking van de kinderen aan de zorg van klaagster naar de eigen stellingen van verweerder geen gevolg van zijn dienstverlening aan moeder. Verweerder stelt daarbij op geen enkele wijze betrokken te zijn geweest.  Reeds daarom kon verweerder zich ten opzichte van klaagster niet op zijn beroepsgeheim beroepen. De daartegen aangevoerde grief van klaagster slaagt.

Opmerking verdient nog dat, anders dan klaagster heeft aangevoerd, artikel 7.3.11 lid 4 Jeugdwet, waarin de verplichting van derden is neergelegd om aan een gecertificeerde instelling inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk worden geacht voor de uitoefening van een ondertoezichtstelling, naar blijkt uit de toelichting op de bepaling, op hulpverleners ziet en niet op advocaten. Dat laat echter onverlet dat een advocaat onder omstandigheden tuchtrechtelijk verwijtbaar kan handelen indien hij voor de uitvoering van die taak relevante informatie achterhoudt.

5.7    Het hof is van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden onjuist heeft gehandeld door de verblijfplaats van de kinderen niet direct aan klaagster te melden. Zoals hiervoor in 5.6 is overwogen, had hij naar zijn eigen stellingen geen bemoeienis als advocaat met het ‘onderduiken’ van de kinderen. Hij was daarvan echter wel op de hoogte. Uit de WhatsApp-conversatie met zijn secretaresse blijkt verder dat verweerder zich ervan bewust was dat de kinderen, althans in ieder geval de zoon, aldus aan het gezag van klaagster werden onttrokken en daaraan niet wilde meewerken. Waarom verweerder dan toch de verblijfplaats van de kinderen voor klaagster verborgen heeft willen houden, nadat deze hem ter kennis was gekomen heeft hij niet kunnen uitleggen. Of klaagster die middag alleen de zoon of ook de dochter direct naar een pleeggezin had willen overbrengen, acht het hof hierbij niet van belang. Vast staat immers dat klaagster op dat moment was belast met de uitvoering van de uithuisplaatsing van de beide kinderen. Voor zover de onvrede van verweerder over de slechte bereikbaarheid van de gezinsvoogd in de voorafgaande dagen (mede) ten grondslag heeft gelegen aan de door hem gemaakte keuze, acht het hof deze onvrede weliswaar invoelbaar, maar geen rechtvaardiging om klaagster vanaf woensdagmiddag ongeveer een week in het ongewisse te laten over hun verblijfplaats. Het hof is van oordeel dat verweerder de wettelijke taakuitoefening van klaagster daardoor zonder redelijk doel onevenredig heeft belemmerd en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.8    Bij het voorgaande is van belang dat verweerder zich kennelijk onvoldoende heeft gerealiseerd dat door nauwe persoonlijke banden of familierelaties belangenverstrengeling kan ontstaan, die tot gevolg kan hebben dat een advocaat niet (langer) deugdelijk kan adviseren omdat de vereiste afstand ontbreekt. Vast staat dat verweerder de belangen is gaan behartigen van de moeder van de beste vriendin van zijn stiefdochter in een geschil over de uitvoering van de machtiging uithuisplaatsing met betrekking tot deze beste vriendin en haar broer, terwijl de beste vriendin al lange tijd kind aan huis was in zijn gezin en regelmatig bij hen bleef logeren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder verklaard dat de dochter bijna elk weekend bij hen verbleef. Gelet op deze persoonlijke band had verweerder zich serieus moeten afvragen of hij de opdracht van moeder, die aanvankelijk erop was gericht ervoor te zorgen dat de kinderen met instemming van klaagster bij moeder zouden mogen blijven wonen, met de nodige professionele afstand zou kunnen uitvoeren. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat verweerder dit aspect niet tijdig heeft onderkend. Van verweerder worden verwacht dat hij er, ook na het aanvaarden van de opdracht van moeder, alert op zou blijven of hij voldoende afstand tot de zaak zou kunnen (blijven) bewaren.

5.9    Met gegrondbevinding van de grieven zal het hof de beslissing van de raad vernietigen en de klacht gegrond verklaren in de zin zoals hiervoor in 5.4 t/m 5.8 is overwogen.

Maatregel

5.10    In het kader van de op te leggen maatregel is het volgende van belang.

5.11    Tijdens de klachtprocedure heeft verweerder de deken en de raad slechts spaarzaam van informatie voorzien over de gang van zaken in de bewuste dagen, terwijl hij ook bij het hof niet direct “open kaart heeft gespeeld”. Zo heeft hij zich in de procedure bij de raad beroepen op de verklaring van mevrouw X van 23 juni 2017, waarbij mevrouw X heeft verklaard dat zij nooit persoonlijk contact heeft gehad met verweerder. Dit heeft bij klaagster vragen opgeroepen over de geloofwaardigheid van verweerder. Hoewel het hof ervan uitgaat dat de verklaring van mevrouw X op dat punt formeel juist is, heeft deze niet ertoe geleid dat de raad zich een duidelijk beeld heeft kunnen vormen van het gebeurde; De werkelijke gang van zaken - dat de echtgenote van verweerder de zoon naar mevrouw X heeft gebracht – is pas in hoger beroep duidelijk geworden. Ook tijdens de procedure in hoger beroep is verweerder weinig toeschietelijk geweest met informatie. Hij heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep weliswaar enkele fragmenten geciteerd uit de contacten die hij op woensdag 9 november 2016 via WhatsApp met zijn secretaresse heeft gehad, maar deze berichten heeft hij uiteindelijk niet eerder dan bij e-mail van 17 juni 2019 overgelegd. Pas toen konden deze in hun context worden geplaatst. Ook heeft het vragen opgeroepen dat verweerder in zijn verweerschrift in hoger beroep nog heeft gesteld dat hij niet wist waar de dochter heen is gegaan, nadat zij één of twee nachtjes bij hem had gelogeerd, terwijl hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de dochter vervolgens samen met zijn stiefdochter met de trein naar de vader van de stiefdochter is gegaan, zoals zij wel vaker deden. Hoewel het verweerder vrijstaat om verweer te voeren tegen een tuchtklacht op de manier die hij juist acht, is het hof van oordeel dat verweerder onjuist heeft gehandeld door zo min mogelijk prijs te geven. Het had verweerder gesierd als hij eerder openheid van zaken had gegeven en zich daardoor eerder toetsbaar had opgesteld.

5.12    Door zijn handelen en nalaten heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat eerder tuchtmaatregelen aan verweerder zijn opgelegd. Daarom vindt het hof het passend en geboden om aan verweerder de maatregel van een berisping op te leggen.

Proceskosten 

5.13    Nu het hof de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden.

5.14    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet daarnaast veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                                                                                     

a) € 50,- reiskosten van klaagster;

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.15    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.16    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2018, gegeven onder nummer 18-146;

opnieuw rechtdoende:

-    verklaart de klacht gegrond zoals in 5.4 t/m 5.8 is overwogen;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling aan klaagster van het griffierecht van € 50,--;

-    veroordeelt verweerder tot betaling aan klaagster van de reiskosten in hoger beroep van € 50,-- op de manier en binnen de termijn zoals hiervoor is bepaald;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervoor is bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek, A.R. Sturhoofd, A.A.H. Zegers en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2019.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 7 oktober 2019.