ECLI:NL:TAHVD:2019:109 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180317

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:109
Datum uitspraak: 15-03-2019
Datum publicatie: 29-08-2019
Zaaknummer(s): 180317
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag ex art. 13 AW. Ondanks gegronde tuchtklacht heeft aansprakelijkstelling geen redelijke kans van slagen. Verzoek is door deken op goede gronden afgewezen. Beklag afgewezen.

BESLISSING

van 15 maart 2019

in de zaak 180317

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Noord-Nederland

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 5 december 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In zijn klaagschrift gedateerd 6 december 2018 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 11 december 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de brief van 20 december 2018 met bijlagen van de deken;

- het verweerschrift van 8 januari 2019 van de deken;

- de brief van 23 december 2018, ontvangen op 25 januari 2019, van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op 15 februari 2019.

3    FEITEN

3.1    Klager is verwikkeld geweest in een civiele procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit gerechtshof heeft op 16 april 2013 een tussenarrest gewezen en op 1 april 2014 eindarrest. Tegen deze arresten is geen cassatieberoep ingesteld.

3.2    Klager heeft de deken op grond van artikel 13 Advocatenwet verzocht een advocaat aan te wijzen om klager bij te staan in een herroepingsprocedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De deken heeft [naam advocaat], advocaat te [plaatsnaam], aangewezen om klager te adviseren over deze procedure. De deken heeft klager erop gewezen dat het [naam advocaat] vrijstaat na bestudering van de zaak te besluiten klager niet verder bij te staan indien hij onvoldoende gronden ziet voor de vorderingen van klager dan wel geen overeenstemming met klager kan bereiken over de wijze waarop diens zaak moet worden behandeld.

3.3    Op 20 juli 2015 heeft [naam advocaat] een negatief procesadvies uitgebracht aan klager en besloten klager niet bij te staan. [naam advocaat] heeft dit in zijn brief van 30 juli 2015 bevestigd. Blijkens deze brief heeft [naam advocaat] overwogen dat het arrest is gebaseerd op de waardering van zes getuigenverklaringen en dat die waardering is voorbehouden aan het hof. Klager meent dat één getuige een onjuiste verklaring heeft afgelegd. [naam advocaat] schrijft in zijn brief dat klager te weinig gronden heeft aangevoerd voor deze stelling. Verder geeft hij aan dat hij een herroepingsprocedure niet ziet zitten en niet bereid is klager bij te staan.

3.4    Klager heeft de deken op 20 juli 2015 opnieuw verzocht om de aanwijzing van een advocaat voor de herroepingsprocedure. Dat verzoek heeft de deken op 23 juli 2015 afgewezen. Tegen deze afwijzende beslissing heeft klager beklag bij het hof van discipline gedaan, wat heeft geleid tot de beslissing van het hof van 23 november 2015 (ECLI:NL:TAHVD:2015:297). In deze beslissing overweegt het hof dat de termijn voor een herroepingsprocedure ten tijde van het beklag al was verstreken en dat aanwijzing van een advocaat voor dat doel derhalve zinloos is. Het beklag is afgewezen. Tevens heeft klager een klacht tegen de deken ingediend over de behandeling van zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat. Deze klacht is door de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) kennelijk ongegrond verklaard op 10 januari 2017 (ECLI:NL:TADRARL:2017:1). Hiertegen is door verweerder verzet ingesteld, dat door de  raad op 15 mei 2017 ongegrond is verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2017:137). 

3.5    Op 19 oktober 2015 heeft klager een klacht over [naam advocaat] ingediend bij de deken. De klacht is op verzoek van klager doorgeleid naar de raad. De voorzitter van de raad heeft deze klacht kennelijk ongegrond verklaard bij beslissing van 7 april 2016 (ECLI:NL:TADRARL:2016:244). Hiertegen is door klager verzet aangetekend, waarna de raad bij beslissing van 16 september 2016 het verzet tegen de voorzittersbeslissing en de klacht tegen [naam advocaat] gegrond heeft verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2016:245). De raad heeft geen maatregel aan [naam advocaat] opgelegd. Kort en zakelijk weergegeven houdt de gegrond verklaarde klacht van klager tegen [naam advocaat] in dat het schriftelijk advies over de slagingskansen van een herroepingsprocedure (te) beperkt is. De raad oordeelt dat het algemeen en niet juridisch onderbouwde advies van [naam advocaat] in deze zaak beneden de maat is. De raad overweegt voorts dat niet is komen vast te staan dat het gegeven advies van [naam advocaat] onjuist was, maar dat dit onverlet laat dat [naam advocaat] zijn advies aan klager had moeten motiveren.

3.6    In het najaar van 2016 heeft klager twee advocaten benaderd om hem bij te staan in een aansprakelijkheidsprocedure tegen [naam advocaat]. De aansprakelijkheid van [naam advocaat] was door zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar op 25 oktober 2016 afgewezen. Bij brief van 14 november 2016 heeft [naam advocaat 2], advocaat te [plaatsnaam], een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd voor de aansprakelijkheidsprocedure. Bij brief van 8 januari 2018 heeft [naam kantoorgenoot advocaat 2], kantoorgenoot van [naam advocaat 2] en advocaat te [plaatsnaam], namens klager de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [naam advocaat] aangeschreven.

3.7    Bij brief van 11 juli 2018 heeft [naam kantoorgenoot advocaat 2] klager - kort samengevat - geïnformeerd dat voor de vraag of [naam advocaat] in rechte aangesproken kan worden eerst beoordeeld moet worden of de herroepingsprocedure tot een succes zou kunnen leiden. [naam kantoorgenoot advocaat 2] beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft dit uitgebreid gemotiveerd. [naam kantoorgenoot advocaat 2] is van oordeel dat een causaal verband tussen het advies van [naam advocaat] en de daardoor veroorzaakte schade ontbreekt en komt tot een negatief advies.

3.8    Bij brief van 26 oktober 2018 heeft klager de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat om een aansprakelijkheidsprocedure jegens [naam advocaat] te voeren. De deken heeft klager bij brief van 1 november 2018 geïnformeerd dat hij van oordeel is dat deze procedure geen kans van slagen heeft. Per e-mail van diezelfde dag verzocht klager de deken zijn beslissing te heroverwegen. De deken heeft op 6 november 2018 en op 7 november 2018 in reactie op een herhaald verzoek afwijzend gereageerd.

3.9    Op 14 november 2018 heeft klager de deken opnieuw verzocht om de aanwijzing van een advocaat onder verwijzing naar contact met vier advocaten. De deken heeft hierop gereageerd op 21 november 2018 dat uit de bijlagen van klager blijkt dat één van de advocaten bereid was een afspraak met hem te maken. Op 23 november 2018 heeft klager de deken bericht dat hij niets meer vernomen heeft van die betreffende advocaat en de deken nogmaals verzocht een advocaat aan te wijzen. Daarbij heeft klager correspondentie met drie advocaten gevoegd die klager hebben laten weten hem niet te willen bijstaan. Eén van deze advocaten [naam advocaat 3], advocaat te [plaatsnaam], heeft daarbij zijn inhoudelijke beoordeling van de vordering van klager op [naam advocaat] meegegeven aan klager. Hij “schat […] in dat het maar zeer de vraag is of de betreffende advocaat jegens klager onrechtmatig zou hebben gehandeld enkel door zijn advies onvoldoende toe te lichten als blijkt dat de eindconclusie dat een herroepingsprocedure kansloos lijkt een juiste conclusie zou zijn. Dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld betekent niet automatisch ook dat in civielrechtelijke zin onrechtmatig jegens u is gehandeld.”

3.10    Het verzoek van 14 november 2018 heeft de deken afgewezen bij beslissing van 5 december 2018.

4    BEOORDELING

4.1    Klager beroept zich op de Grondwet en het EVRM en heeft aangevoerd dat hij recht heeft op toegang tot de rechter en een eerlijk proces. De deken heeft hem dit ontnomen door geen advocaat aan te wijzen die hem kan bijstaan in een procedure bij de rechter. Voorts heeft de deken zijn beslissing niet op juiste gronden genomen omdat de deken het standpunt van [naam advocaat 3] en [naam kantoorgenoot advocaat 2] over de aansprakelijkheidsprocedure volgt en deze advocaten respectievelijk het dossier niet kenden dan wel niet geïnteresseerd waren in zijn zaak. [naam advocaat] heeft een beroepsfout gemaakt waardoor klager een herroepingsprocedure misloopt en niet krijgt waarop hij recht heeft, aldus klager.

4.2    De deken stelt zich op het standpunt dat hij het verzoek op goede gronden heeft afgewezen omdat de procedure waarvoor klager bijstand van een advocaat wenst kansloos is. De deken heeft zijn afwijzende beslissing mede gebaseerd op het advies van [naam kantoorgenoot advocaat 2], [naam advocaat 3], de beslissing van de voorzitter van de raad van 10 januari 2017 en de beslissing van het hof van 23 november 2015.

4.3    Op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet kan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat worden gedaan door de rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure, die klager wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.4    Het hof is van oordeel dat de deken het verzoek om toewijzing van een advocaat in een aansprakelijkstelling jegens [naam advocaat] op goede gronden heeft afgewezen. Meerdere advocaten die klager heeft geconsulteerd, waaronder [naam advocaat 3] en [naam kantoorgenoot advocaat 2], hebben overwogen dat het advies van [naam advocaat] niet tot een civielrechtelijke aansprakelijkstelling kan leiden omdat dit op de inhoud geen onredelijk advies is. Het feit dat de raad de tuchtklacht van klager over [naam advocaat] gegrond heeft verklaard doet daaraan niet af aangezien die gegrondverklaring niet ziet op de inhoud van het advies maar op de vorm van het advies – te weten een te beperkte motivering. Derhalve had de deken voldoende grond voor zijn conclusie dat de aansprakelijkstelling van [naam advocaat] geen redelijke kans van slagen heeft en kon hij het aanwijzingsverzoek afwijzen. Het hof zal het beklag tegen de beslissing van de deken dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 5 december 2018 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, A.D. Kiers-Becking, C.A.M.J. Raymakers, M.L. Weerkamp, J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019.

De beslissing is verzonden op 15 maart 2019.