ECLI:NL:TAHVD:2019:104 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190007

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:104
Datum uitspraak: 14-06-2019
Datum publicatie: 28-08-2019
Zaaknummer(s): 190007
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De termijn ex art. 46g Advw is verstreken. Er is meer dan drie jaar verstreken sinds het handelen van verweerder op het moment dat klaagster haar klacht heeft ingediend. Klaagster is niet-ontvankelijk in haar klacht. 

BESLISSING                              

van 14 juni 2019

in de zaak 190007

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 10 december 2018, onder nummer 18-220/DH/DH, aan partijen toegezonden op 11 december 2018. In deze beslissing is de klacht van klaagster tegen verweerder niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:262.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klaagster is op 4 januari 2019 door de griffie van het hof ontvangen. Diezelfde dag heeft klaagster een aanvulling op haar beroepschrift gedaan, die door de griffie eveneens op 4 januari 2019 is ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van 6 maart 2019, waarin verweerder schrijft dat hij wegens gezondheidsomstandigheden niet bij de zitting van het hof zal verschijnen en niets toe te voegen heeft aan zijn verweer in eerste aanleg;

-    de pleitnota van klaagster met bijlagen bij het hof per mail ingekomen op 4 april 2019;

-    een aanvulling op de pleitnota van klaagster, bij het hof per mail ingekomen op 5 april 2019;

-    het e-mailbericht van 7 april 2019 van klaagster met bijlagen, voor zover het een aanvulling op de pleitnota betreft;

-    het e-mailbericht van 9 april 2019 van klaagster met een aanhoudingsverzoek. 

2.3    Klaagster heeft, nadat zij heeft aangegeven wegens gezondheidsklachten en wegens de afwezigheid van verweerder niet naar de zitting te zullen komen, op 9 april 2019 een aanhoudingsverzoek gedaan omdat zij de aanwezigheid van verweerder op zitting wenst. Dit verzoek is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

2.4    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 april 2019, waar, zoals aangekondigd, klaagster noch verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, voor zover in hoger beroep aan de orde en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in 2012 de testamenten van de ouders van klaagster met een uitsluitingsclausule heeft vermeld in de dagvaarding betreffende haar vordering strekkende tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;

b) heeft geweigerd een schrijffout in een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te (doen) herstellen, waardoor klaagster voor een bedrag van € 9.500,- schade heeft geleden;

c) onjuist en te veel heeft gedeclareerd voor zijn voor klaagster verrichte werkzaamheden;

d) weigert (een deel van) de door klaagster ten onrechte aan hem betaalde bedragen aan haar terug te betalen.

4    FEITEN

4.1    Voor zover in hoger beroep van belang, stelt het hof de volgende feiten vast.

4.2    De raad is van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder heeft klaagster in de periode van 27 mei 2009 tot 29 november 2013 bijgestaan in een geschil met haar ex-echtgenoot betreffende alimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

2.2 In de alimentatiezaak heeft op 21 februari 2013 een zitting plaatsgehad bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Naar aanleiding van de daaropvolgende beschikking van het hof d.d. 7 maart 2013 heeft verweerder klaagster op 8 maart 2013 bericht dat het hof in rechtsoverweging 5.1 een ernstige fout heeft gemaakt. Klaagster heeft hem desgevraagd echter geen toestemming gegeven om een herstelbeschikking te vragen.

2.3 Bij brief van 17 juni 2013 heeft verweerder aan klaagster een overzicht van de gang van zaken in het voorgaande half jaar gestuurd en daarbij bevestigd dat de zaak bij gebreke van een deugdelijke opdracht van klaagster stil is komen te liggen.

2.4 Bij e-mail van 2 juli 2013 heeft klaagster ten aanzien van verweerder alle bevoegdheden ingetrokken.

2.5 Op 29 november 2013 heeft een bemiddelingsgesprek bij de toenmalig deken plaatsgevonden, waarvan de inhoud bij brief van 5 december 2013 is bevestigd.

2.6 Naar aanleiding van de inhoud van de brief van 5 december 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de toenmalig deken.

4.3    Het hof voegt hieraan nog het volgende feit toe.

Op 21 december 2012 heeft verweerder een brief aan klaagster gezonden met betrekking tot de procedure tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

5    BEOORDELING

5.1    Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke behandeling van de genoemde klachtonderdelen, moet eerst worden bezien of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.

5.2    De raad heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht omdat – kort samengevat – de termijn van drie jaren zoals in artikel 46g Advocatenwet was verstreken op het moment dat klaagster haar klacht indiende. Klaagster heeft haar klacht ingediend op 29 augustus 2017; de onderdelen van de klacht hebben betrekking op de wijze waarop verweerder in de periode van 27 mei 2009 tot 29 november 2013, althans 2 juli 2013, de belangen van klaagster heeft behartigd.

5.3    Klaagster heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ontvankelijk is in haar klacht omdat de brief van 5 december 2013 volgt op onder meer de geconcipieerde dagvaarding en de brief van 21 december 2012.

5.4    Verweerder is van mening dat de beslissing van de raad voor bekrachtiging gereed ligt.

5.5    Het hof oordeelt als volgt. In artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet is bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.6    Het hof kan klaagster in haar grief niet volgen. De brief van 5 december 2013 is van de hand van de (toenmalige) deken en bevat een weerslag van de deken van een bemiddelingsgesprek met klaagster en verweerder. De brief van 21 december 2012 is van de hand van verweerder. Beide brieven zijn derhalve niet als een tijdig ingediende klacht van klaagster aan te merken zodat deze grief faalt. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 10 december 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 18-220/DH/DH.

Aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.

De beslissing is verzonden op 14 juni 2019.