ECLI:NL:TAHVD:2019:10 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180142

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:10
Datum uitspraak: 11-01-2019
Datum publicatie: 20-03-2019
Zaaknummer(s): 180142
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een brief rechtstreeks aan klagers te sturen, hoewel zij een advocaat hadden, waarin hij aangeeft in hoger beroep te zullen gaan tegen het vonnis van de rechter als klagers niet instemmen mijn zijn oplossingsvoorstel. Verder heeft verweerder de belangen van klagers zonder redelijk doel geschaad door een concept van diezelfde brief – die vertrouwelijke en privacygevoelige informatie van de zaak bevat - te verstrekken aan een derde (een buurvrouw), die met klagers en de cliënten van verweerder deel uitmaakt van een kleine dorpsgemeenschap. Verder staat onvoldoende vast dat klager onvoldoende professionele distantie heeft betracht. Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Waarschuwing. Vernietiging beslissing raad.

BESLISSING

van 11 januari 2019

in de zaak 180142

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

klaagster

hierna tezamen: klagers

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 30 april 2018, onder nummer 17-966/DH/DH, aan partijen toegezonden op 30 april 2018. In deze beslissing zijn van de klacht van klagers tegen verweerder onderdelen a) tot en met d) niet-ontvankelijk verklaard en onderdelen e) tot en met h) ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:93.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 28 mei 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    het verweerschrift met bijlagen van verweerder van 9 juli 2018;

-    het schrijven met bijlagen van de gemachtigde van klagers van 27 augustus 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 november 2018, waar klaagster met de gemachtigde van klagers, mr. M.A. Overmars, en verweerder zijn verschenen. De gemachtigde van klagers heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a) (…)

b) (…)

c) (…)

d) (…)

e) Verweerder heeft klagers ‘bedelbrieven’ gestuurd. Klagers moesten aan de door verweerder gestelde voorwaarden voldoen, want dan werd er geen hoger beroep aangetekend. Klagers zijn daar niet op ingegaan. De rechter heeft vonnis gewezen.

f) (…)

g) Verweerder heeft een buurvrouw van klagers in het dorp aangesproken met het verzoek te bemiddelen in het geschil tussen klagers en hun wederpartij. Deze buurvrouw werkt al 30 jaar drie uur per week bij klagers. Vervolgens heeft verweerder deze buurvrouw een ‘bedelbrief’ gestuurd. De buurvrouw heeft deze ‘bedelbrief’ aan klagers overhandigd. Het betrekken van buurtgenoten in een rechtszaak is zeer schadelijk voor klagers.

h) Verweerder zit veel te dicht op deze kwestie. Hij komt privé veel bij de wederpartij van klagers. Hij is te emotioneel betrokken en kan geen afstand nemen. Verweerder is niet professioneel bezig.

4    FEITEN

4.1    Voor zover in hoger beroep van belang, heeft het hof de volgende feiten vastgesteld.

4.2    Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klagers. Klagers hebben een geschil met hun buurman over onder meer een schutting en een kadastrale meting. Verweerder heeft de buurman van klagers in dit geschil bijgestaan.

4.3    Klagers en verweerder woonden tot voor kort in hetzelfde dorp.

4.4    Op 1 september 2016 heeft de rechtbank Den Haag vonnis gewezen in het geschil tussen klagers en hun buurman. Daarbij trad verweerder op voor deze buurman en mr. Van Kooten-de Jong als advocaat voor klagers. Klagers werden in het vonnis in het gelijk gesteld en de buurman moest op straffe van een dwangsom een aantal goederen verwijderen. 

4.5    Nadat de advocaat van klagers verweerder op 15 september 2016 had verzocht om nakoming van het vonnis door de buurman, heeft verweerder per e-mail van 16 september 2016 de advocaat bericht dat het vonnis op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat het hem beter lijkt om te zoeken naar een onderlinge oplossing tussen partijen.

4.6    Klagers hebben verweerder bij brief van 24 september 2016 het volgende geschreven: “Onze advokaat zal de uitvoering van het vonnis begeleiden, maar mocht U nieuwe zaken hier over hebben, U kent ons adres. Onze advokaat heeft geen opdracht om deze te behandelen of door te sturen.” Diezelfde dag hebben klagers hun advocaat een brief gestuurd, waarin zij schrijven dat de e-mailberichten van verweerder niet meer moeten worden beantwoord noch worden doorgeleid naar klagers en waarin klagers aangeven dat zij erop vertrouwen dat de advocaat de uitvoering van het vonnis begeleidt.

4.7    De advocaat van klagers heeft verweerder per e-mail van 26 september 2016 bericht dat klagers nakoming van het vonnis wensen, dat het vonnis inmiddels is betekend, en dat zij geen reden voor overleg zien noch inzien dat een overleg vruchtbaar kan zijn.

4.8    Bij e-mailbericht van 27 september 2016 aan de advocaat van klagers doet verweerder opnieuw het voorstel om een akkoord tussen partijen te bereiken.

4.9    Bij brief van 11 november 2016 heeft verweerder een buurvrouw van klagers als volgt bericht:

“(…) Beste [buurvrouw],

Bijgaande brief ben ik voornemens te doen ontvangen door de geadresseerden.

Ik zou graag een einde maken aan de juridische procedures tussen onze buren [wederpartij klagers] en [klagers]. Vanwege uw relatie met [klagers] en uw wijsheid en onvolprezen nuchterheid acht ik u in staat een bijdrage te kunnen leveren. Ik zou graag de juiste snaar raken bij [klagers] en verneem graag van u welke verbeteringen nodig zijn aan bijgaande brief om optimaal kans te maken op een dergelijk resultaat. Indien u niet reageren wil, kan ik dat ook begrijpen.

Bijgaande/bovenstaande veronderstel ik als voldoende informatief, maar uiteraard ben ik altijd bereid op vragen en/of op-,aanmerkingen te reageren. (…)”

4.10    Bij deze brief heeft verweerder een aan klagers gerichte conceptbrief opgenomen. Hierin heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Geachte [klagers],

om meerdere redenen schrijf ik u deze brief, voordat ik hoger beroep in moet stellen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag, kanton Gouda. Ik tracht met deze brief een hoger beroep nog te voorkomen en doe daarbij een beroep op uw rechtsgevoel en rekenkunde.

Ook schrijf ik u om aan te geven dat ik blij ben dat u weer samen thuis dagelijks kan genieten van huid, haard en tuin na lang ziekenhuisverblijf van [klager]. Ik wens u sterkte toe zodat u nog lang samen daaraan uw tijd kunt besteden.

Ten tweede schrijf ik u omdat ik dankbaar ben vanwege uw jaarlijkse donaties aan goede doelen. Het geeft de burger moed te weten dat dergelijke weldoeners bestaan. Ik wens u de wijsheid toe om uw geld nog lang daaraan te kunnen besteden.

Ten derde schrijf ik u omdat ik als advocaat de algemene plicht heb procedures te voorkomen en in het bijzonder procedures die meer kosten dan opbrengen. Procederen om principes kost veel geld. De duurste advocaten danken de Schepper dagelijks omdat de principieel niet vergeten werd.

De voorgaande redenen brengen mij op de kern van deze correspondentie. Ik vraag namelijk dat u, u uit uzelf en niet afgedwongen via de rechter in hoger beroep, de oplossing benut ter voorkoming van een nieuwe tijdrovende en kostbare procedure. U bewijst dagelijks uw tijd en jaarlijks uw geld beter te kunnen besteden dan aan ruzie en juristen. Ik doe een beroep op uw eigen rechtsgevoel om die oplossing te bereiken.

(…)

Ik doe ten slotte ook een beroep op uw eigen rekenkunde, want ik vertrouw u in staat om ook zonder uw advocaat te begrijpen dat 800 euro om een probleem op te lossen beter besteed is dan 8.000 euro om dat probleem te vergroten.

Ik beschouw deze correspondentie als aanzegging met rechtsgevolg conform gedragsregel 18 lid 2 en verzond gelijktijdig een afschrift hiervan aan uw advocaat.

(…)”

4.11    Verweerder heeft een definitieve versie van deze brief op 15 november 2016 gestuurd naar klagers en in kopie naar hun advocaat.

4.12    Klagers hebben met hun brief van 16 augustus 2017 een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

4.13    [Buurvrouw], door partijen aanduid als ‘[buurvrouw]’ (verder: de buurvrouw), heeft met haar brief gedagtekend op 12 februari 2018 een verklaring ingediend bij de raad. In deze brief beschrijft de buurvrouw hoe verweerder haar in het dorp op straat aansprak en haar vroeg te bemiddelen in een rechtszaak tussen klagers en hun wederpartij. Zij beschrijft de gang van zaken:

“(…) [Verweerder] deelde mij mee dat hij de advocaat van [wederpartij] was. Ik weigerde op zijn vraag in te gaan tot 2x toe. Ik wist helemaal niet hoe het precies zat en had in gedachte dat [klager] zover ik hem ken altijd de regelgeving volgt, en dat ik er zo niet bij betrokken wilde worden.

Daarna vond ik 11 nov 2016 een getekende brief van [verweerder] in mijn brievenbus met ingesloten een brief voor [klager].

(…)”

4.14    Bij brief van 2 augustus 2018 heeft de buurvrouw een aan het hof gerichte verklaring afgelegd. Hierin schrijft zij onder meer het volgende:

“(…) Van deze rechtszaak was, ik net als veel [plaatsgenoten plaats 1] en [plaatsgenoten plaats 2] op de hoogte, in die zin dat ik wist dat die zaak er was, echter niet hoe het in elkaar stak. (…)”

5    BEOORDELING

5.1    Voor zover de gemachtigde van klagers in het beroepschrift een nieuw klachtonderdeel heeft geformuleerd, inhoudende dat verweerder op basis van de gedragsregels onnodige kosten had moeten vermijden, gaat het hof aan die nieuwe klacht voorbij. In hoger beroep kunnen immers geen nieuwe klachten aan het hof worden voorgelegd.

5.2    Voor de beoordeling van het handelen van een advocaat van de wederpartij geldt de door raad terecht onder r.o. 5.4 geformuleerde maatstaf:

“Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is partijdigheid een van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen. De advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet dan ook een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer worden beperkt doordat:

a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij;

b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen;

c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de navolgende klachtonderdelen met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.”

Klachtonderdeel e)

5.3    De raad heeft vastgesteld dat het een advocaat in principe niet is toegestaan zich rechtstreeks met een partij in verbinding te stellen als hij weet dat die partij door een advocaat wordt bijgestaan, tenzij de advocaat van die partij daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. De raad oordeelt dat verweerder in zoverre niets valt te verwijten, nu klaagster ter zitting heeft verklaard dat verweerder rechtstreeks brieven heeft gestuurd in een periode waarin klagers (tijdelijk) niet door hun advocaat werden bijgestaan. Voorts acht de raad de brieven in het klachtdossier inhoudelijk niet van dien aard dat verweerder daarmee een tuchtrechtelijke grens heeft overschreden. De raad verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

5.4    Klagers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder Regel 18 van de Gedragsregels 1992 heeft overtreden door klagers rechtstreeks de brief  van 15 november 2016 te zenden, en dat hij daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Kort samengevat hebben klagers aangevoerd dat verweerder uit het contact met de advocaat van klagers en het contact met klaagster niet mocht afleiden dat hij rechtstreeks contact mocht zoeken met klagers. Klaagster heeft hierover bij de raad verkeerd verklaard, doordat zij de vraag niet goed begreep. Voorts komt verweerder geen beroep op de uitzondering in Regel 18 van de Gedragsregels 1992  toe omdat zijn brief van 15 november 2016 niet is aan te merken als een aanzegging met rechtsgevolg. Met deze brief is verweerder buiten zijn boekje gegaan, omdat de inhoud en toon ongepast was. Klagers ervoeren druk door die brief en verweerder kwam hierdoor te dichtbij, aldus klagers. 

5.5    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij uit het contact met klaagster mocht begrijpen dat klagers niet meer werden bijgestaan door een advocaat.  Voorts stelt verweerder dat de brief van 15 november 2016 een aanzegging met rechtsgevolg is, omdat hij een hoger beroepsprocedure aankondigt, en hij de brief derhalve rechtstreeks aan klagers mocht sturen. Bovendien heeft klaagster zelf eerst contact met hem opgenomen, aldus verweerder.

5.6    Het hof stelt evenals de raad voorop dat een advocaat zich niet rechtstreeks tot een partij mag wenden zonder tussenkomst van diens advocaat, tenzij die advocaat daartoe uitdrukkelijk toestemming geeft (Regel 18 van de Gedragsregels 1992 en Regel 25 van de Gedragsregels 2018). Tussen partijen staat niet ter discussie dat van een dergelijke toestemming in deze zaak geen sprake is. Een uitzondering op de regel kan worden aanvaard indien het rechtstreekse contact een aanzegging met rechtsgevolg betreft. Het hof is van oordeel dat met de brief van 15 november 2016 geen sprake is van een aanzegging met rechtsgevolg; de mededeling dat verweerder misschien hoger beroep zal instellen is niet een zodanige aanzegging. In geen enkel opzicht is sprake van een noodzaak deze brief rechtstreeks aan klagers te sturen (zie ook: HvD, 10 juli 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:148).  Verweerder kan zich er niet op beroepen dat hij dacht dat klagers niet meer werden bijgestaan door hun advocaat; klagers hebben hem immers bij brief van 24 september 2016 laten weten dat hun advocaat de uitvoering van het vonnis zal begeleiden. Bovendien zond verweerder deze advocaat een afschrift van de brief.

5.7    De stelling van verweerder dat klaagster zelf contact met hem had opgenomen kan verweerder niet baten. De regel, geen contact met een partij te zoeken zonder tussenkomst van de advocaat van die partij, geldt immers evenzeer als door de partij zelf contact met de advocaat is gezocht (HvD, 19 december 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:362 en Regel 18 van de Gedragsregels 1992 dan wel Regel 25 van de Gedragsregels 2018).

5.8    Door zijn handelen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld in de zin van artikel 46 Advocatenwet. De grief van klagers tegen de beslissing van de raad op dit onderdeel slaagt. Het hof komt tot de conclusie dat klachtonderdeel e) gegrond is.

Klachtonderdeel g)

5.9    De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk relevante grens heeft overschreden door de buurvrouw van klagers aan te spreken. Ook de inhoud van de brief van 11 november 2018 is volgens de raad niet van dien aard dat verweerder daarmee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. De raad verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

5.10    Klagers voeren in beroep aan dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door de inhoud van de zaak te delen met een buitenstaander (de buurvrouw).

5.11    Verweerder stelt in zijn verweerschrift in appel dat de geheimhouding bedoeld is voor de eigen cliënt van een advocaat. Jegens klagers heeft verweerder geen geheimhoudingsplicht geschonden. Verweerder schond geen belang van klagers door toezending van de brief van 11 november 2018 met bijlage aan de buurvrouw, omdat hij geen informatie heeft gegeven die zij niet al kende.

5.12    Het hof volgt klagers niet in hun beroep op de schending van de geheimhoudingsplicht door verweerder jegens hen. De geheimhoudingsplicht van een advocaat zoals bedoeld in artikel 10a lid 1 sub e Advocatenwet vloeit voort uit het feit dat de advocaat een vertrouwenspersoon is voor zijn cliënt en geldt dus  primair in de verhouding van de advocaat tot zijn cliënt. Jegens de wederpartij heeft een advocaat, zoals hiervoor onder 5.2 uiteengezet, een ruime mate van vrijheid in de behartiging van de belangen van zijn cliënten, die onder meer kan worden beperkt indien het belang van de wederpartij onnodig of onevenredig wordt geschaad zonder redelijk doel. Daarnaast dient een advocaat ook jegens een wederpartij de algemene betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet in acht te nemen. Wat dat in een concreet geval meebrengt, hangt af van de omstandigheden van het geval.

5.13    Het hof laat in het midden of verweerder de buurvrouw al voor zijn brief van 11 november 2016 heeft gesproken, nu hij het relaas van de buurvrouw daarover bestrijdt. Vast staat in elk geval dat verweerder aan de buurvrouw op 11 november 2016 een brief heeft gestuurd en daarbij een aan klagers gerichte conceptbrief heeft gevoegd, waarvan de inhoud gelijk is aan de op 15 november 2016 aan klagers verzonden brief. Deze brief bevat inhoudelijke en gedetailleerde informatie over het (juridische) geschil tussen klagers en de cliënt van verweerder, die – zoals de buurvrouw meermaals heeft verklaard – onbekend was voor de buurvrouw. In de gegeven omstandigheden heeft verweerder, door zo een brief voor te leggen aan een derde die geen partij is bij het geschil, voormelde grens van zijn vrijheid in de belangenbehartiging voor zijn cliënt jegens klagers overschreden. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de impact van het verstrekken van dergelijke vertrouwelijke en privacygevoelige informatie aan een derde die, evenals klagers en zijn cliënt, deel uitmaken van een kleine dorpsgemeenschap en die voor klagers werkzaam is. Hij heeft daarmee de belangen van klagers onnodig geschaad.  Verweerder diende daarmee ook geen redelijk doel, nu zowel de advocaat van klagers als klaagster zelf verweerder reeds expliciet hadden bericht dat klagers geen interesse hadden in een schikkingsvoorstel en uitvoering van het vonnis wensen.

5.14    Het hof komt tot de conclusie dat verweerder jegens klagers niet heeft gehandeld zoals dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De tegen dit onderdeel van de beoordeling van de raad gerichte grief slaagt. Het hof acht klachtonderdeel g) gegrond.

Klachtonderdeel h)

5.15    De raad oordeelt dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende is komen vast te staan dat verweerder onvoldoende professionele distantie heeft betracht en acht dit klachtonderdeel ongegrond.

5.16    Het hof beschouwt dit klachtonderdeel als een uitwerking van de klachtonderdelen e en g, die het hof beide als gegrond beoordeelt. Uit de zeer ongebruikelijke toon van de brief van 15 november 2016 aan klagers, waarin verweerder hen onder meer aanspreekt op hun gezondheid en hun financiële uitgavenpatroon, en het eveneens zeer ongebruikelijke inschakelen van een buurtgenoot om het geschil van zijn cliënt met klagers op te lossen op een wijze die verweerder juist acht, leidt het hof af dat verweerder onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen. Het is niet aan verweerder om klagers met middelen die door hen terecht als opdringerig zijn ervaren, tot schikken te bewegen, en verweerder heeft zich ten onrechte hiertoe gerechtigd geacht op de grond dat hij, zoals hij ter zitting verwoordde, geen vertrouwen had in de aanpak van de advocaat van klagers. Hierdoor heeft verweerder zich onvoldoende onafhankelijk opgesteld (artikel 10a lid 1 sub a Advocatenwet). Ook de grieven tegen dit klachtonderdeel slagen. Het hof acht klachtonderdeel h) gegrond.

Maatregel

5.17    Gezien het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder, volstaat het hof met de oplegging van de maatregel van waarschuwing.

Kostenveroordeling

5.18    Omdat het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden.

5.19    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 25,- reiskosten aan klagers;

b) € 1000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.20    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken  na deze uitspraak betalen aan klagers. Klagers moeten daarvoor tijdig hun rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.21    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 april 2018 onder nummer 17-966/DH/DH, voor zover de raad daarbij de klachtonderdelen e, g en h ongegrond verklaarde,

in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart de klachtonderdelen e), g) en h) gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van

€ 25,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2019.

griffier    voorzitter                 

De beslissing is verzonden op 11 januari 2019.