ECLI:NL:TAHVD:2018:81 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170320

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:81
Datum uitspraak: 14-05-2018
Datum publicatie: 24-05-2018
Zaaknummer(s): 170320
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. De enkele uitspraak van een lagere rechter in een andere zaak noopte niet tot het doen van een uitgebreid jurisprudentieonderzoek, laat staan tot het inroepen van de nietigheid van een beding in de samenlevingsovereenkomst. Verweerster heeft evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen eis in reconventie in te stellen en producties zonder toelichting in het geding te brengen. Het behoort tot verweersters vrijheid om de slagingskans van een eis in reconventie in te schatten en in geval van een negatief oordeel daarvan af te zien. Ook in hoger beroep is niet komen vast te staan dat verweerster een ongeoorloofde druk op klager heeft uitgeoefend om akkoord te gaan met de schikking. Klacht ongegrond. Bekrachtiging. Het verzoek van klager tot schadevergoeding en betaling van een voorschot wordt afgewezen.  

Beslissing

van 14 mei 2018

in de zaak 170320

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 27 november 2017, gewezen onder nummer 17-424/DB/ZWB, aan partijen toegezonden op 27 november 2017, waarbij de klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.

 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2017:203. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 december 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een antwoordmemorie van verweerster, ontvangen per post ter griffie op 9 januari 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 maart 2018, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster verschillende fouten gemaakt heeft in de procedure;

2.    verweerster tijdens de zitting te veel druk op klager heeft uitgeoefend om tot een schikking te komen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klager is op 19 juni 2002 een samenwoningsovereenkomst met zijn voormalige partner aangegaan. In artikel 11 lid 2 van deze overeenkomst is bepaald dat geschillen met betrekking tot deze overeenkomst zullen worden beslist door de kantonrechter in eerste en hoogste instantie.

4.2    Tussen klager en zijn ex-partner is een geschil ontstaan over de beëindiging van de samenwoning. De ex-partner van klager heeft de zaak bij de kantonrechter aangebracht. Verweerster heeft in de procedure bij de kantonrechter namens klager verweer gevoerd. Klager wenste in de verdelingsprocedure de kosten die hij voor de renovatie van de woning had gemaakt te verrekenen. Klager heeft in verband hiermee bonnen en rekeningen aan verweerster gegeven. Verweerster heeft in haar verweerschrift de vordering van klager tot verrekening van deze investeringskosten naar voren gebracht. Verweerster heeft op 23 december 2016 de bonnen en rekeningen die klager aan haar had overhandigd zonder nadere toelichting aan de rechtbank overgelegd. Verweerster heeft hiervan geen afschrift aan de wederpartij van klager toegestuurd. Verweerster heeft geen eis in reconventie ingesteld.

4.3    Op 11 januari 2016 heeft een zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden. Klager en zijn ex-partner hebben  tijdens deze zitting een regeling in onderling overleg getroffen. De regeling is in het proces-verbaal vastgelegd, welk proces-verbaal door partijen is ondertekend.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht in beide onderdelen ongegrond verklaard. De raad heeft daartoe, met inachtneming van de in r.o. 5.1 van de bestreden beslissing vooropgestelde maatstaf voor de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening, overwogen dat verweerster niet valt te verwijten dat zij ervoor heeft gekozen om de door partijen overeengekomen rechtsgang te volgen en een procedure bij de kantonrechter aanhangig te maken, dat zij geen eis in reconventie heeft ingesteld en dat zij producties zonder nadere toelichting in het geding heeft gebracht. Verweerster heeft niet bewust nalatig gehandeld met betrekking tot het niet gelijktijdig toesturen van de producties aan de advocaat van klager. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster fouten heeft gemaakt bij de inhoudelijke berekeningen die tot de schikkingsovereenkomst hebben geleid. Hetzelfde geldt ten aanzien van het door klager aan verweerster gemaakte verwijt dat zij op hem een ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend om akkoord te gaan met de schikking.

5.2    In zijn beroepschrift heeft klager ten aanzien van klachtonderdeel 1 aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft verondersteld dat verweerster een keuze heeft gemaakt over het wel of niet inroepen van de nietigheid van artikel 11 lid 2 van de samenwoningsovereenkomst en het instellen van een eis in reconventie. Verweerster was niet bekend met (de jurisprudentie over) de mogelijkheid van het inroepen van de nietigheid van voormeld artikel en zij heeft de mogelijkheid niet met hem besproken. Klager betwist dat verweerster de afweging heeft gemaakt tussen het instellen van een eis in reconventie en doen van een beroep op verrekening. Volgens klager is verweerster simpelweg vergeten een eis in reconventie in te stellen. Klager vindt het door de raad gevolgde verweer van verweerster dat zij producties zonder nadere toelichting in het geding heeft gebracht omdat anders duidelijk zou worden dat de vordering van klager niet (volledig) onderbouwd kon worden, onbegrijpelijk. Ten aanzien van klachtonderdeel 2 heeft klager aangevoerd dat verweerster uit eigen belang tijdens de zitting te veel druk op hem heeft uitgeoefend om te komen tot een schikking. Daarnaast heeft klager in zijn beroepschrift aanspraak gemaakt op terugbetaling van de door hem aan verweerster betaalde factuur en vergoeding van de kosten van zijn huidige advocaat. Klager heeft verzocht om betaling van een voorschot van € 5.000.

5.3    Verweerster heeft de stellingen van klager betwist, waarop hierna zal worden teruggekomen.

5.4    Het hof oordeelt als volgt. De raad heeft met juistheid de maatstaf voor het beoordelen van de kwaliteit van de dienstverlening in r.o. 5.1 van de bestreden beslissing vooropgesteld. Het hof verwijst naar deze overweging en toetst het handelen van verweerster ook aan deze maatstaf.

5.5    Klager heeft geen grieven gericht tegen het oordeel van de raad dat verweerster niet bewust nalatig heeft gehandeld met betrekking tot het niet gelijktijdig toesturen van de producties aan de advocaat van klager en dat niet is komen vast te staan dat verweerster fouten heeft gemaakt bij de inhoudelijke berekeningen die tot de schikkingsovereenkomst hebben geleid. Daarmee staat in hoger beroep vast dat verweerster op deze punten geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.6    Het hof is, net als de raad, van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de nietigheid van artikel 11 van de samenlevingsovereenkomst niet in te roepen. Het hof volgt verweerster in haar verweer dat de enkele door een lagere rechter in een andere zaak gedane uitspraak niet noopte tot het doen van een uitgebreid jurisprudentieonderzoek, laat staan tot het inroepen van de nietigheid. Daarbij acht het hof van belang dat klager in 2002 bewust zijn handtekening onder de samenwoningsovereenkomst heeft gezet, waarmee kennelijk is beoogd in geval van een geschil tot een voortvarende beslechting daarvan te komen, en pas achteraf, ingegeven door ontevredenheid over het verloop en afloop van de zaak bij de kantonrechter, hierover klaagt. Deze “wijsheid” achteraf kan klager verweerster niet tegenwerpen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond. 

5.7    Naar het oordeel van het hof heeft verweerster evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen eis in reconventie in te stellen en producties zonder toelichting in het geding te brengen. Verweerster heeft in haar verweerschrift en ter zitting toegelicht dat bij de keuze voor een beroep op verrekening in plaats van een eis in reconventie een rol hebben gespeeld dat de vorderingen van klager voor een groot deel waren verjaard, dat klager over onvoldoende bewijsmateriaal beschikte om zijn vordering te onderbouwen en dat klager in de proceskosten veroordeeld kon worden indien de reconventionele vordering zou worden afgewezen. Verweerster meende op grond daarvan dat het in het belang van klager was om geen eis in reconventie in te stellen. Indien de producties zouden zijn voorzien van een toelichting, dan zou volgens verweerster des te meer opvallen dat de overlegde bonnen onvoldoende waren om klagers vordering aan te tonen. Nu verweerster in haar professionele rol geacht wordt deskundig te zijn, behoort het tot haar vrijheid om de slagingskans van een eis in reconventie in te schatten en in geval van een negatief oordeel daarvan af te zien. Het hof acht ook dit onderdeel van de klacht ongegrond. Dit laat overigens onverlet dat de communicatie over de te voeren strategie met klager beter en duidelijker had gekund. Deze omissie is van onvoldoende gewicht om hieraan tuchtrechtelijke gevolgen te verbinden.

5.8    Met betrekking tot klachtonderdeel 2 heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Ook in hoger beroep is niet komen vast te staan dat verweerster een ongeoorloofde druk op klager heeft uitgeoefend om akkoord te gaan met de schikking.

5.9    Ten aanzien van klagers verzoek tot terugbetaling van de door hem aan verweerster betaalde factuur, vergoeding van de kosten van zijn huidige advocaat en betaling van een voorschot van € 5.000 overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 57a juncto artikel 48b lid 1 Advocatenwet kan het hof slechts de bijzondere voorwaarde van schadevergoeding opleggen als de klacht gegrond wordt bevonden en aan de betrokken advocaat een maatregel wordt opgelegd. Dat is in deze zaak niet het geval zodat het verzoek wordt afgewezen.

5.10    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 27 november 2017, gewezen onder nummer 17-424/DB/ZWB;

-    wijst af het verzoek tot schadevergoeding en betaling van een voorschot van € 5.000.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.

    griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.