ECLI:NL:TAHVD:2018:28 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170143
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2018:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-02-2018 |
Datum publicatie: | 19-02-2018 |
Zaaknummer(s): | 170143 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Het beroep van verweerder tegen de beslissing van de raad dat het bezwaar gegrond is en verweerder de maatregel van een schorsing van twee maanden waarvan een maand voorwaardelijk is opgelegd, wordt verworpen nu het zonder gronden is ingesteld. Het hof beoordeelt ambtshalve de beslissing van de raad om de termijn van artikel 8a lid 3 Advocatenwet te verkorten tot nihil. Verkorting van de termijn tot nihil is op grond van de wet niet mogelijk. Het hof ziet aanleiding om de termijn van 10 jaar tot een periode van 2 jaar te verkorten, gelet op de leeftijd van verweerder en de positieve wijziging in zijn praktijkvoering. |
Beslissing
van 5 februari 2018
in de zaak 170143
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
deken
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 10 april 2017, gewezen onder nummer 16-927, aan partijen toegezonden op 10 april 2017, waarbij de klacht van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard. Verweerder is de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van twee maanden opgelegd, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte van de schorsing ingaat een maand na het onherroepelijk worden van de beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd en de onderhavige schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd gedurende de tijd dat de verweerder niet staat ingeschreven op het tableau. Voorts is de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn verkort tot nihil en is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:78.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De appelmemorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 mei 2017 per post ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 december 2017, waar verweerder en de deken zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ondanks herhaald rappel niet (inhoudelijk) te reageren in het onderzoek van de klacht die klagers A1 en A2 indienden en namens klager A3 is ingediend,
b) ondanks herhaald rappel niet te reageren op het verzoek om informatie van de deken met betrekking tot de Centrale Controle Verordeningen 2015,
c) niet telefonisch bereikbaar te zijn en niet of nauwelijks te reageren op boodschappen die per e-mail of telefoon werden achtergelaten.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 56 lid 3 Advocatenwet bepaalt dat het beroep van een beslissing van de Raad van Discipline wordt ingesteld bij met redenen omklede memorie, en wel binnen 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad (artikel 56 lid 1 Advocatenwet).
Verweerder heeft op 9 mei 2017, bij de griffie van het hof binnengekomen op 10 mei 2017 – de laatste dag van de beroepstermijn –, een korte brief naar het hof gestuurd die inhoudt dat beroep wordt ingesteld op nader aan te voeren gronden, en dat verweerder vooruitlopend daarop van mening is dat de raad is uitgegaan van onjuiste gegevens, een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de feiten, en dat de maatregel te zwaar is in verhouding tot de feiten.
4.2 Hetgeen verweerder in zijn brief van 9 mei 2017 heeft aangevoerd is in het geheel niet onderbouwd en onvoldoende concreet om als beroepsgrond te kunnen worden aangemerkt en behandeld. Nu het beroep zonder gronden is ingesteld moet dat beroep worden verworpen.
4.3 Het hof overweegt ambtshalve over de beslissing van de raad om de termijn van artikel 8a lid 3 Advocatenwet te verkorten tot nihil, als volgt. Verkorting van de termijn tot nihil is op grond van de wet niet mogelijk, nu genoemd
lid 3 bepaalt dat de termijn niet korter kan zijn dan de schorsing. De beslissing van de raad kan in zoverre niet in stand blijven.
4.4 De in de wet genoemde termijn gedurende welke de gegevens genoemd in artikel 8a lid 2 onder b t/m e Advocatenwet – waaronder een eventueel (deels) voorwaardelijke schorsing – door een ieder kunnen worden ingezien bedraagt 10 jaar. De tuchtrechter kan bepalen dat deze termijn wordt verkort, maar niet korter dan de duur van de schorsing.
De wetgever heeft deze inzagemogelijkheid en de termijn in de sinds 1 januari 2015 geldende Advocatenwet opgenomen in het belang van een goede rechtsbedeling en met het oog op het cliëntenbelang, zodat cliënten een beeld kunnen krijgen van de betrouwbaarheid en de deskundigheid van de advocaat die zij mogelijk willen inschakelen. De tuchtrechter kan vervolgens in een concreet geval door verkorting van de termijn rekening houden met het gerechtvaardigde belang van een advocaat bij een kortere inzagetermijn en aldus disproportionele situaties voorkomen (vgl. Wetsvoorstel 32 382, Toelichting op tweede Nota van Wijziging (nr. 10) van 23 juli 2012).
Omdat het hier gaat om afwijking van een wettelijke termijn behoeft die verkorting wel
enige motivering. Overigens worden onherroepelijke en onvoorwaardelijke schorsingen zónder beperking in duur openbaar gemaakt op de lijst, bedoeld in artikel 8b Advocatenwet.
4.5 In het onderhavige geval ziet het hof aanleiding tot verkorting van de termijn van 10 jaar tot een periode van 2 jaar, gelet op de leeftijd van verweerder op grond waarvan verwacht mag worden dat verweerder over enkele jaren zijn praktijk zal beëindigen, en de positieve wijzigingen in zijn praktijkvoering; verweerder heeft ingezien dat hij – onder meer als gevolg van gezondheidsproblemen - onjuist heeft gehandeld door niet te reageren op verzoeken van de deken om inlichtingen, en heeft inmiddels een kantoorgenoot aangetrokken, een advocaat met 15 tot 20 jaar ervaring, die te zijner tijd ook zijn praktijk zou kunnen overnemen. Tenslotte heeft de deken aangegeven dat hij bij een kantoorbezoek aan verweerder geen onvolkomenheden heeft aangetroffen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verwerpt het beroep van verweerder;
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 april 2017 onder nummer 16-927 voor zover daarin is bepaald dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet genoemde termijn wordt verkort tot nihil, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de termijn van artikel 8a lid 3 Advocatenwet wordt verkort tot 2 jaar.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, G.J. Visser, R.H. Broekhuijsen en V. Wolting, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 5 februari 2018.