ECLI:NL:TAHVD:2017:61 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160324

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:61
Datum uitspraak: 10-04-2017
Datum publicatie: 11-04-2017
Zaaknummer(s): 160324
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Art. 46h lid 7 Aw Klager heeft aangevoerd dat in dit geval het rechtsmiddelenverbod van artikel 46h lid 7 Aw moet worden doorbroken, maar de gronden die hij daarvoor heeft aangevoerd zijn ondeugdelijk. Zijn betoog dat de raad heeft miskend dat het hem door verweerder gegeven advies wel degelijk onjuist was en klagers klacht dan ook gegrond is, kan eerst aan de orde komen als is vastgesteld dat bij de behandeling door de raad fundamentele rechtsregels zijn geschonden. De opvatting van klager dat de raad onjuist heeft geoordeeld, levert dan ook geen grond op voor doorbreking van het appelverbod. Een fundamenteel rechtsbeginsel dat zou zijn geschonden heeft klager niet aangewezen en het hof is daar ook niet van gebleken. Klager heeft aldus geen beroep gedaan op gronden die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod. Volgt verwerping van het beroep.

Beslissing                                   

van 10 april 2017

in de zaak 160324

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 21 november 2016, gewezen onder nummer 16-308, aan partijen toegezonden op 21 november 2016, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van 25 mei 2016, waarbij de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht van klager tegen verweerder kennelijk ongegrond heeft verklaard, ongegrond is verklaard.

De voorzittersbeslissing d.d. 25 mei 2016 is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:120 en de beslissing d.d. 21 november 2016 als ECLI:NL:TADRSGR:2016:227.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 december 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van 26 december 2016 met bijlagen van de zijde van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 maart 2017, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klager. Verweerder heeft in de ogen van klager op onjuiste gronden negatief geadviseerd omtrent de mogelijkheden van een herroepingsprocedure. Volgens klager was een herroepingsprocedure wel degelijk mogelijk.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

Nu in het onderhavige geval de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht van klager als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, biedt de wet aan klager geen mogelijkheid om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing.

4.2    Indien echter zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzet door de raad, kan dit rechtsmiddelenverbod worden doorbroken. Het is aan de klager om aan te geven in welk opzicht er volgens hem fundamentele rechtsregels zijn geschonden.

4.3    Klager heeft in zijn hoger beroep-memorie wel aangevoerd dat in dit geval het rechtsmiddelenverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet moet worden doorbroken, maar de gronden die hij daarvoor heeft aangevoerd zijn ondeugdelijk. Zijn betoog dat de raad heeft miskend dat het hem door verweerder gegeven advies wel degelijk onjuist was en klagers klacht dan ook gegrond is, kan eerst aan de orde komen als is vastgesteld dat bij de behandeling door de raad fundamentele rechtsregels zijn geschonden. De opvatting van klager dat de raad onjuist heeft geoordeeld, levert dan ook geen grond op voor doorbreking van het appelverbod. Een fundamenteel rechtsbeginsel dat zou zijn geschonden heeft klager niet aangewezen en het hof is daar ook niet van gebleken. De wijze waarop de raad klager - naar zijn zeggen - ter zitting tegemoet is getreden en het ontbreken van een proces-verbaal van die zitting vormen niet een dergelijke schending.

4.4    Klager heeft aldus geen beroep gedaan op gronden die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod, zodat het beroep van klager wordt verworpen en het hof niet toekomt aan de behandeling van de door klager ingediende grieven.

        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verwerpt het door klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 november 2016, gewezen onder nummer 16-308/DH/DH, ingestelde beroep op een doorbrekingsgrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.C. van Oven, C.A.M.J. Raymakers, A.A.H. Zegers en M.L. Weerkamp, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april  2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 10 april 2017.