ECLI:NL:TAHVD:2017:58 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160282

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:58
Datum uitspraak: 10-04-2017
Datum publicatie: 11-04-2017
Zaaknummer(s): 160282
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Financieel belanghebbenden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: De door verweerster opgestelde en verzonden facturen zijn ten naam gesteld van klaagster, de werkgever van de cliënt van verweerster, hoewel klaagster geen opdrachtgeefster was en gelet op de aard van de opdracht (rechtshulp bij echtscheiding) ook niet kon zijn. Anders dan verweerster meent, kan haar van deze handelwijze een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het verweer dat zij, zonder verificatie bij klaagster, af mocht gaan op de mededeling van haar cliënt, dat klaagster hetgeen hij verschuldigd mocht worden zou voorschieten en verrekenen met het salaris, is niet redengevend. Ook die door haar gestelde omstandigheid – wat daar ook van zij – ontsloeg haar niet van de plicht de facturen te adresseren aan haar opdrachtgever, en ook overigens volledig en ondubbelzinnig in te richten (met vermelding van de aard van de werkzaamheden en het verwijzen naar bijlagen). Door de onjuiste tenaamstelling en de onvolledige inrichting van de facturen kunnen immers misverstanden ontstaan en kan er misbruik van worden gemaakt, welk risico zich hier ook heeft verwezenlijkt (vgl. HvD 2 december 2013, 6712). Verweerster heeft aldus niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Beslissing                                   

van 10 april 2017

in de zaak 160282

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 17 oktober 2016, gewezen onder nummer 16-404, aan partijen toegezonden op 17 oktober 2016, waarbij van de klacht van klaagster tegen verweerster klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard en klaagster in klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerster is de maatregel van een berisping opgelegd, met de veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 50,- aan klaagster en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:153.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, kennelijk alleen voor zover klachtonderdeel 1 gegrond is bevonden en een maatregel is opgelegd, is op 14 november 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster;

-    de brief met bijlagen van mr. R van 3 februari 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2017, waar klaagster, vertegenwoordigd door mevrouw L (hoofd juridische zaken) en haar gemachtigde mr. W, en verweerster, vergezeld van mr. R, zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover thans nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1. in het kader van de echtscheiding van de heer S de facturen op naam van klaagster te stellen en aan klaagster te versturen,

2. (…).

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1.    Verweerster heeft de heer S, voormalig werknemer (in de functie van HR-manager) van klaagster, in een echtscheidingsprocedure bijgestaan. De heer S heeft verweerster bericht dat hij met klaagster had afgesproken dat de facturen van verweerster voor haar werkzaamheden in de echtscheidingsprocedure door klaagster zouden worden voorgeschoten, dat wil zeggen betaald en zouden worden verrekend met het aan de heer S toekomende salaris, de bonussen en/of het vakantiegeld. Mevrouw B, werkneemster van klaagster (in de functie van HR-assistente), heeft verweerster per e-mail van 19 september 2014 verzocht om haar facturen in de echtscheidingsprocedure van de heer S toe te zenden op naam van klaagster ter attentie van mevrouw B.

4.2.    Verweerster heeft vervolgens de facturen voor haar werkzaamheden in de echtscheidingsprocedure van de heer S van in totaal € 16.012,- incl. verschotten en btw d.d. 1 oktober 2014, 13 januari 2015, 11 mei 2015 en 2 juli 2015 toegezonden aan klaagster (dat wil zeggen op de bedrijfsnaam), ter attentie van mevrouw B. De facturen vermelden niet de aard van de werkzaamheden (echtscheidingsprocedure), maar geven slechts de omschrijvingen ‘Honorarium’ en ‘griffierecht’. De facturen waren voorzien van een specificatie op een bijlage, maar op de factuur staat niet vermeld dat deze een bijlage bevat.

4.3.    Op 13 januari 2015 schreef verweerster aan de heer S en mevrouw B onder meer:

Zoals door [de heer S] en mij besproken zend ik jullie hierbij mijn factuur.

Als bijlage van die factuur treffen jullie een specificatie aan (…).

De heer S antwoordt dezelfde dag:

Even een vraagje. Kan je deze zoals nu opgesteld aan mij kunnen doen toekomen met specificatie en een mbt een voorschot aan [mevrouw B]? Zo houden we de details buiten de boekhouding van [klaagster] en komen er geen vragen van medewerkers die het niets aangaat.

Op 14 januari 2015 antwoordt verweerster:

Bijgaand zend ik je nogmaals de factuur, maar dan zonder specificatie. Deze komt ook per post naar je toe.

Ik verzoek je mijn vorige mail met als bijlage de factuur met specificatie te verwijderen.

De heer S antwoordt dezelfde dag:

We zijn misschien wel een beetje lastig maar kunnen wij een factuur krijgen zonder dat er op vermeld staat “Leges huwelijksakte en deurwaarder”?

        Verweerster reageert: Geen enkel probleem (…)

4.4.    De heer S, die weliswaar beperkt bevoegd was om betalingen te fiatteren, heeft bewerkstelligd dat de facturen door klaagster werden voldaan hoewel de betalingen buiten zijn bevoegdheden vielen en klaagster daar geen toestemming voor had gegeven. De heer S erkent dat hij bedrog heeft gepleegd.

5    BEOORDELING

5.1    De door verweerster opgestelde en verzonden facturen zijn ten naam gesteld van klaagster, de werkgever van de heer S, hoewel klaagster geen opdrachtgeefster was en gelet op de aard van de opdracht (rechtshulp bij echtscheiding) ook niet kon zijn. Aan de klachtomschrijving is mitsdien voldaan.

5.2    Anders dan verweerster meent, kan haar van deze handelwijze een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het verweer dat zij, zonder verificatie bij klaagster, af mocht gaan op de mededeling van haar cliënt, dat klaagster hetgeen hij verschuldigd mocht worden zou voorschieten en verrekenen met het salaris, is niet redengevend. Ook die door haar gestelde omstandigheid – wat daar ook van zij – ontsloeg haar niet van de plicht de facturen te adresseren aan haar opdrachtgever de heer S, en ook overigens volledig en ondubbelzinnig in te richten (met vermelding van de aard van de werkzaamheden en het verwijzen naar bijlagen). Door de onjuiste tenaamstelling en de onvolledige inrichting van de facturen kunnen immers misverstanden ontstaan en kan er misbruik van worden gemaakt, welk risico zich hier ook heeft verwezenlijkt (vgl. HvD 2 december 2013, 6712). Verweerster heeft aldus niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.3    De raad heeft verweerster een berisping opgelegd onder meer overwegende dat zij ter zitting geen blijk heeft gegeven het onjuiste en tuchtrechtelijk verwijtbare van haar handelwijze in te zien. Naar vaste jurisprudentie van het hof staat het een advocaat vrij om zijn/haar standpunt over een klacht kenbaar te maken en zich te verdedigen op de wijze die hem/haar goeddunkt zonder bevreesd te hoeven zijn voor een zwaardere maatregel. Deze vrijheid is weliswaar niet onbeperkt, maar het hof is van oordeel dat verweerster de grenzen van haar vrijheid niet heeft overschreden (de raad heeft dat ook niet gemotiveerd). Het stond haar vrij om zich op het standpunt te stellen dat zowel klaagster als zij door de heer S zijn bedrogen en daaruit de gevolgtrekking te maken zoals zij deed. Overigens heeft verweerster ter zitting van het hof er blijk van gegeven in te zien dat haar wijze van facturering niet juist is geweest. Volstaan kan worden met een waarschuwing. Het hof heeft daarbij nog in overweging genomen dat de kwade trouw van verweerster niet kan worden vastgesteld. De handelwijze van verweerster was mogelijk ingegeven door de wens de privacy van haar cliënt te bewaken.

5.4    Nu de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken door verweerster aan klaagster worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.

5.5    Nu de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse orde van advocaten in verband met de behandeling van de zaak in hoger beroep door verweerster aan de Nederlandse orde van advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin aan verweerster de maatregel van berisping is opgelegd;

bekrachtigt die beslissing voor het overige;

en opnieuw recht doende:

legt aan verweerster een waarschuwing op;

veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster;

veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160282”.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. S.A. Boele en A.A.H. Zegers, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2017.

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 10 april 2017.