ECLI:NL:TAHVD:2017:222 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170215

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:222
Datum uitspraak: 24-11-2017
Datum publicatie: 06-12-2017
Zaaknummer(s): 170215
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Beklag tegen beslissing raad van toezicht houdende verzet tegen de inschrijving
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beroep tegen beslissing van de algemeen secretaris van de Orde om appellant, advocaat te Bonaire, niet in te schrijven op het tableau als advocaat bij de Hoge Raad (art. 9j Advocatenwet). Appellant voldoet niet aan eisen van artikel 9j Advocatenwet nu hij niet staat ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten. Appellant beroept zich op de laatste constitutionele ontwikkelingen. Het beroep is ongegrond.    

Beslissing

van 24 november 2017

in de zaak 170215           

naar aanleiding van het beroep van:

appellant

tegen:

de algemeen secretaris van de

Nederlandse Orde van Advocaten

secretaris

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 9J LID 7 ADVOCATENWET

1.1    In een beroepschrift, door de griffie van het hof op 26 juli 2017 ontvangen, heeft appellant beroep ingesteld tegen de beschikking van de secretaris van 16 juni 2017, waarbij is afgewezen zijn verzoek tot inschrijving op het tableau als “advocaat bij de Hoge Raad”.

1.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 september 2017, waar mevrouw mr. V namens de secretaris is verschenen.

Het hof heeft kennis genomen van:

-    de beschikking van de secretaris van 16 juni 2017;

-    het beroepschrift van appellant;

-    de antwoordmemorie van de secretaris.

2    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

2.1    Appellant heeft de algemeen secretaris van de algemene raad bij brief van 1 juni 2017 verzocht in verband met de laatste constitutionele ontwikkelingen ingevolge artikel 9j van Advocatenwet om toelating als cassatieadvocaat.

2.2    Bij brief van 16 juni 2017 heeft de algemeen secretaris het verzoek om (voorwaardelijke) aantekening op het tableau als ‘advocaat bij de Hoge Raad’ in burgerlijke zaken afgewezen.

3    BEOORDELING

3.1    Appellant voert in hoger beroep aan dat de weigering hem als cassatieadvocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden toe te laten een ongelijke behandeling is die strijd oplevert met het non-discriminatiebeginsel.

3.2    Reeds bij beslissing van 30 september 2013 (zaaknummer 6643) heeft dit hof naar aanleiding van een identiek beroep van appellant geoordeeld dat geen sprake is van gelijke gevallen, nu appellant niet op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten staat ingeschreven en hij derhalve niet aan de vereisten voor toepassing van artikel 9j Advocatenwet voldoet. Dat appellant Nederlander is, maakt dit niet anders.

3.3    Appellant voert nu aan dat per 10 oktober 2010 Bonaire tot het Nederlands staatsbestel is toegetreden en bij Wet van 15 november 2016 de verklaring is opgenomen dat grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Vooral met dit laatste overduidelijke standpunt van de wetgever zou volgens appellant moeten gelden dat Nederlanders in het Caribisch deel van Nederland (i.c. Bonaire) niet anders dan Nederlanders in het Europese deel van Nederland mogen worden behandeld, tenzij de bijzondere lokale omstandigheden op Bonaire een afwijkende behandeling rechtvaardigen. De regel is dus gelijke behandeling, tenzij een situatie op (en dus vanuit) Bonaire een afwijkende behandeling rechtvaardigt. Dit betekent volgens appellant dat de interpretatie dat een advocaat op Bonaire niet gelijk kan worden gesteld aan een advocaat op het Europese vasteland in de zin van de Advocatenwet en de Verordening op de Advocatuur, in strijd is met hogere regelgeving en daardoor buiten beschouwing moet worden gelaten.

3.4    Het hof overweegt hierover het volgende. Sinds 10 oktober 2010 vormen Bonaire, Sint Eustatius en Saba deel van Nederland. In verband met de afwijkende positie van deze eilanden van de rest van Nederland is in art. 1 lid 2 Statuut een tijdelijke bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat de wetgever voor deze eilanden, binnen de grenzen van de Grondwet, afwijkende regels stelt. Met de bekendmaking van de wet van 15 november 2016, Stb. 2016, 458 is de eerste lezing van dit grondwetsvoorstel afgerond. De Grondwet schrijft voor dat na de bekendmaking van een dergelijke verklaringswet – en ontbinding van de Tweede Kamer – een tweede lezing van het grondwetsvoorstel plaatsvindt. De bedoeling van deze beoogde wijziging van de Grondwet is een definitieve regeling voor deze afwijkingsbevoegdheid te scheppen. Tijdens de mondelinge behandeling in de Kamer wees de minister nadrukkelijk erop dat de differentiatiebepaling van art. 132a Grondwet begrepen moet worden als de verhuizing van de in art. 1 lid 2 Statuut opgenomen norm naar de Grondwet (Kamerstukken II 2011/12, 33131, 16 p. 46-47). Hieruit volgt dat geen (inhoudelijke) constitutionele wijziging is beoogd en dat appellant aan de Wet van 15 november 2016, Stb. 458 dus ook geen argument kan ontlenen dat het hof nu anders moet beslissen dan eerder bij beslissing van 30 september 2013 is gedaan.

3.5    Zoals het hof eerder heeft overwogen, is de Wet versterking cassatierechtspraak op 1 juli 2012 in werking getreden. Bij deze gelegenheid is onder andere artikel 9j Advocatenwet ingevoerd en is artikel 407 vierde lid Rv gewijzigd. Het beroep van appellant is op deze nieuwe wetgeving gebaseerd. Voor de beoordeling is het volgende van belang:

a. appellant is advocaat op Bonaire en volgens artikel 2 lid 5 van de Advocatenlandsverordening 1959 bevoegd om in de Nederlandse Antillen het beroep van advocaat uit te oefenen;

b. de Wet versterking cassatierechtspraak is ingevoerd teneinde de kwaliteit van de cassatierechtspraak te versterken. Daartoe worden eisen van deskundigheid aan advocaten gesteld; de wetgever heeft aan de Nederlandse Orde van Advocaten opgedragen om dienaangaande bij verordening regels op te stellen, die gelden voor alle in Nederland ingeschreven advocaten. In verband hiermee is onder andere artikel 9j Advocatenwet ingevoerd, welk artikel bepaalt op welke wijze en onder welke voorwaarden advocaten een (voorlopige) aantekening op het tableau van hun inschrijving bij de Hoge Raad kunnen verkrijgen. Blijkens artikel 1 lid 1 Advocatenwet betreft dit advocaten die zijn ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten.

3.6    Artikel 407 vierde lid Rv brengt met zich mee dat appellant, als hij een cassatieadvocaat wenst in te schakelen zich niet meer, zoals dat tot 1 juli 2012 wel het geval was, dient te wenden tot een advocaat die gevestigd is in het arrondissement Den Haag, maar zich kan wenden tot een advocaat die op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten staat ingeschreven en tevens beschikt over de aantekening als bedoeld in artikel 9j Advocatenwet. Appellant is niet ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten, maar wel ingeschreven als advocaat op Bonaire.

3.7    Een beroep op art. 12 Advocatenwet slaagt evenmin omdat appellant niet als advocaat is ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten, waardoor dit artikel niet op hem van toepassing is.

3.8    Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep van klager faalt. Zijn beroep dient ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beroep van appellant tegen de beslissing van de secretaris van 16 juni 2017 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, P.T. Gründemann, J.A. Schaap en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.

griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 24 november 2017.