ECLI:NL:TAHVD:2017:219 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170109

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:219
Datum uitspraak: 06-11-2017
Datum publicatie: 09-11-2017
Zaaknummer(s): 170109
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht dat de advocaat tijdens een zitting in hoger beroep over de verdeling van de gemeenschap na scheiding de advocaat van klager er ten onrechte van heeft beschuldigd dat hij een door hem zelf opgesteld verslag als ware het afkomstig van de rechtbank in het geding heeft gebracht. Dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk, omdat klager daarbij geen tuchtrechtelijk relevant belang heeft. Bekrachtiging. 

Beslissing

van 6 november 2017

in de zaak 170109

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 13 maart 2017, onder nummer 16-674/DH/DH, aan partijen toegezonden op 13 maart 2017, waarbij van de klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a niet-ontvankelijk is verklaard en klachtonderdeel b deels gegrond en deels ongegrond. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, de proceskosten van € 25,- aan klager en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:50.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 april 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    het e-mailbericht van klager van 20 juni 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 september 2017, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tijdens een terechtzitting op 5 februari 2016 in hoger beroep over de verdeling van de gemeenschap na scheiding:

a)    de advocaat van klager er ten onrechte van heeft beschuldigd dat hij een door hem zelf opgesteld verslag als ware het afkomstig van de rechtbank in het geding heeft gebracht

b)    (…)

3.2    Klager heeft in zijn repliek in de klachtprocedure bij de deken voorts geklaagd over de stelling van verweerder dat hij, klager, volstrekt geen oog zou hebben voor de belangen van zijn kinderen. Ook deze stelling acht klager onnodig grievend.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Het hof merkt daarbij nog op dat klager in zijn klacht zelf de belangen van kinderen in een echtscheidingsprocedure heeft genoemd, waarop de verweten passage in het antwoord aan de deken van verweerder een reactie was. Het is begrijpelijk dat deze uitlating klager niet welgevallig is, maar deze is niet als onnodig grievend aan te merken.

5.2    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt - voor zover aan het hof voorgelegd - de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 maart 2017, onder nummer 16-674/DH/DH.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.D. Kiers-Becking, J.C. van Oven en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017.

De beslissing is verzonden op 6 november 2017.