ECLI:NL:TAHVD:2017:196 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170164

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:196
Datum uitspraak: 13-10-2017
Datum publicatie: 27-10-2017
Zaaknummer(s): 170164
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Herzieningsverzoek Naar het oordeel van het hof heeft verzoeker in de procedure bij het hof toereikend effectief verweer kunnen voeren. Dat verzoeker in zijn belangen is geschaad, is het hof niet gebleken. Nu er geen grond bestaat voor toepassing van het rechtsmiddel herziening omdat geen sprake is geweest van een oneerlijk proces, dient het beroep van verzoeker te worden afgewezen.

Beslissing                                   

van 13 oktober 2017 (bij vervroeging)

in de zaak 170164

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

1    DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

Bij beslissing van 22 augustus 2016, gewezen onder nummer 16-104/DH/RO, heeft de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) het door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken), tegen verzoeker ingediende bezwaar gegrond verklaard. Verzoeker is de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing, opgelegd en verzoeker is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op het door verzoeker tegen deze beslissing ingestelde hoger beroep heeft het Hof van Discipline (verder: het hof) bij tussenbeslissing van 9 januari 2017 het onderzoek heropend en de deken opgedragen om onderzoek te verrichten en daarvan verslag te doen zoals onder rov. 5.29 en 5.30 van die beslissing omschreven en iedere verdere beslissing aangehouden.

De deken heeft aan de opdracht van het hof gevolg gegeven en daarover gerapporteerd bij brief van 27 februari 2017 aan het hof, in kopie verzonden aan verzoeker en diens raadsman mr. S.

De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 10 maart 2017. Het hof heeft vervolgens bij beslissing van 8 mei 2017 de beslissing van de raad d.d. 22 augustus 2016 bekrachtigd en verzoeker veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissingen van het hof (gewezen onder nummer 160244) zijn gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2017:5 en ECLI:NL:TAHVD:2017:76.

Van deze beslissingen van het hof vraagt verzoeker herziening (ten aanzien van de tussenbeslissing alleen voor wat betreft rov. 5.30).

2    HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1    Het verzoek, waarbij verzoeker het hof om herziening verzoekt van de beslissing van het hof van 10 maart 2017, is op 2 juni 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de brief van de deken aan het hof, ter griffie ontvangen op 28 juni 2017;

-    de brief van verzoeker aan het hof, ter griffie ontvangen op 7 juli 2017;

-    de brief met producties van verzoeker aan het hof, ter griffie ontvangen op 30 augustus 2017 met de titel ‘Aanvulling hoger beroep en herziening’; daarin wordt ook rov. 5.30 van de tussenbeslissing van 9 januari 2017 betrokken;

-    de brief van verzoeker met één productie aan het hof, ter griffie ontvangen op 31 augustus 2017, eveneens met de titel ‘Aanvulling hoger beroep en herziening’.

2.3    Het hof heeft het verzoek mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 september 2017, waar verzoeker en de deken zijn verschenen.

3    BEOORDELING

3.1    Voor de feiten verwijst het hof naar de hiervoor genoemde beslissing van 9 januari 2017.

3.2    Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen rechtsmiddel is opengesteld, ook niet herziening. Dat rechtsmiddel kan wel worden ingesteld, maar uitsluitend indien en voor zover mocht blijken dat bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden (zie onder meer Hof van Discipline 24 augustus 2015, 7417, ECLI:NL: TAHVD:2015:271).

3.3    In het herzieningsverzoek stelt verzoeker:

Bij de behandeling van het hoger beroep is geen sprake geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel (hoor en wederhoor) is geschonden. Ik heb geen gelegenheid gehad om tijdig verweer te voeren en ben dusdanig in mijn belangen geschaad dat ik thans van het landelijk tableau ben geschrapt.

3.4.     Voor de ontvankelijkheid van verzoeker in het herzieningsverzoek volstaat dat een beroep wordt gedaan op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beroep daarop ook slaagt. Indien geen sprake is geweest van zodanige schending wordt het beroep op die grond verworpen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt dan niet toegekomen. In het andere geval volgt een herbeoordeling.

3.5    Op de zitting heeft verzoeker zijn beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor toegelicht en daartoe aangevoerd dat de eerste schending betreft het feit dat de deken hem niet heeft gehoord alvorens zijn rapport bij het hof in te zenden en dat de tweede schending betrekking heeft op de periode tussen de ontvangst van het rapport van de deken en de behandeling ter zitting.

3.5.1    Het beroep op de eerste gestelde schending faalt. Uit de omstandigheid dat de deken verzoeker niet heeft gehoord (of gelegenheid heeft gegeven schriftelijke opmerkingen te maken) alvorens zijn rapport in te zenden, kan niet worden afgeleid dat verzoeker geen eerlijk proces heeft gehad. Verzoeker (en zijn raadsman toentertijd) heeft voorafgaand aan de zitting en ter zitting zelf op dit rapport kunnen reageren, en ter zitting heeft hij dat ook gedaan. Vragen die verzoeker had over de inhoud van het rapport hadden op de zitting aan de deken (die aanwezig was) kunnen worden voorgelegd. Op de zitting is gedebatteerd over het rapport. Verzoeker is mitsdien gehoord met betrekking tot het rapport.

3.5.2    In de tussenbeslissing van 9 januari 2017 was de deken niet opgedragen verzoeker vóór inzending van het rapport te horen of opmerkingen te laten maken, zoals bij een deskundigenrapport in civiele zaken wel wordt gelast. Verzoeker meent dat hem - analoog - die gelegenheid geboden had moeten worden. Deze vergelijking gaat niet op. Bij de civiele rechter is sprake van een andere situatie. Daar wordt een deskundige vaak niet meer (persoonlijk) door de rechter gehoord omtrent zijn rapportage, in aanwezigheid van partijen, zoals hier wel het geval is geweest.

3.5.3    Voor de tweede schending doet verzoeker een beroep op artikel 3 lid d van het Rolreglement van het hof waarin wordt voorgeschreven dat nadere stukken ‘bij voorkeur niet later dan twee weken voor de zitting’ ingediend kunnen worden en dat ‘kan’ worden bepaald dat bij niet-inachtneming van die termijn geen acht wordt geslagen op die stukken. De deken heeft zijn rapport ingediend 11 dagen vóór de zitting.

3.5.4    Ook dit beroep wordt verworpen. Verzoeker is immers op het rapport ter zitting in aanwezigheid van de deken gehoord, zodat hij een eerlijk proces heeft gehad en van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake is. Daarbij komt dat verzoeker, althans zijn raadsman, om uitstel van de behandeling had kunnen vragen als het voeren van behoorlijk verweer in het gedrang zou zijn gekomen, maar dat is niet gebeurd, ook niet op de zitting. Voorts geldt dat de termijnregeling niet bindend uitsluiting van het rapport voorschrijft (er staat ‘bij voorkeur’ en ‘kan’’) terwijl in de tussenbeslissing uitdrukkelijk een afwijkende termijn is bepaald, waaraan de deken zich heeft gehouden.

3.5.5    Naar het oordeel van het hof heeft verzoeker toereikend effectief verweer kunnen voeren. Het rapport van de deken telt 4½ pagina met één productie (van één A4tje) en handelt over dossiers van verzoeker, informatie derhalve die bij verzoeker bekend was. Dat verzoeker in zijn belangen is geschaad is het hof niet gebleken. De verweren die verzoeker in het kader van deze herzieningsprocedure voordraagt, zijn tardief voorgesteld.

3.5.6    Nu er geen grond bestaat voor toepassing van het rechtsmiddel herziening omdat geen sprake is geweest van een oneerlijk proces, dient het beroep van verzoeker te worden afgewezen.

3.6    De aanvullende verzoekschriften

3.6.1    In het eerste aanvullend verzoekschrift gaat verzoeker inhoudelijk in op het rapport van de deken en beklaagt hij zich over hem. De deken zou in strijd met de waarheid hebben gerapporteerd, het hof hebben misleid en een valselijk rapport hebben opgesteld. In het petitum van het aanvullend verzoekschrift formuleert verzoeker een aantal daarop gebaseerde vorderingen.

3.6.2    Aan een beoordeling daarvan komt het hof niet toe, omdat er geen grond bestaat voor een inhoudelijke behandeling van het herzieningsverzoek betrekkelijk tot de gewraakte uitspraken van 9 januari 2017 en 10 maart 2017. Dit geldt ook voor de bezwaren van verzoeker met betrekking tot de proceskostenveroordelingen.

3.6.3    Bij het tweede aanvullend verzoekschrift heeft verzoeker een betekeningsexploot overgelegd betreffende de kostenveroordelingen door de raad en het hof. Dit verzoek heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.

3.7.    Ingevolge artikel 48 lid 6 jo. artikel 57 lid 2 Advocatenwet kan verzoeker, als degene jegens wie een maatregel werd opgelegd, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Blijkens de parlementaire behandeling van deze wetsartikelen dient, als een van de factoren voor toepassing, de draagkracht van de advocaat te worden meegewogen. Het hof is van oordeel dat, gelet op de financiële consequenties die de schrapping van het tableau voor verzoeker heeft, een proceskostenveroordeling achterwege kan worden gelaten.

3.8.    Mitsdien dient als volgt te worden beslist.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verwerpt het beroep op de schending van een fundamenteel rechtsbeginsel en wijst op die grond het verzoek tot herziening af.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, W.A.M. van Schendel, A.A.H. Zegers en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.

griffier    voorzitter

                        De beslissing is verzonden op 13 oktober 2017.