ECLI:NL:TAHVD:2017:16 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160125

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:16
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 30-01-2017
Zaaknummer(s): 160125
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (voormalig) deken. Verweerder, op dat moment deken, trad als advocaat op voor zijn voorganger als deken in een klachtzaak. Deze functies gaan op dat moment niet samen. Als advocaat vervult hij een partijdige rol voor zijn cliënt, hetgeen zich niet verdraagt met zijn rol als deken waarin hij objectief behoort te staan tegenover het handelen van zijn aangeklaagde voorganger. Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Waarschuwing.

Beslissing

van 30 januari 2017

in de zaak 160125

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

in zijn hoedanigheid van voormalig deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 april 2016, gewezen onder nummer R.4506/14.92, aan partijen toegezonden op 12 april 2016, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 12 mei 2014, waarbij de voorzitter de klacht van klager tegen verweerder als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, ongegrond is verklaard voor zover het de bij randnummer 3.1 vermelde klacht betreft en gegrond is verklaard voor zover het de bij randnummer 3.2 vermelde klacht betreft. De bij randnummer 3.2 vermelde klacht is ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:71.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 mei 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager van 12 augustus 2016;

-    de brief van klager van 24 oktober 2016;

-    de brief van klager van 4 november 2016;

-    de brief van klager van 8 november 2016;

-    de brief van klager van 14 november 2016;

-    de brief van de griffier van het hof van 21 november 2016;

-    de brieven van klager van 26 en 30 november 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 december 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht ziet op de rol van verweerder bij de mondelinge behandeling bij de Raad van Discipline Den Haag op 19 december 2013.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan, kort weergegeven:

4.1    In 2007 heeft klager klachten ingediend tegen [advocaat] en [advocaat wederpartij]. [advocaat] had klager bijgestaan in een procedure tot schadevergoeding in verband met het overlijden van zijn partner tijdens een bedrijfsuitje op 24 september 1998, [advocaat wederpartij] kwam in die kwestie op voor de wederpartij. De klachten zijn achtereenvolgens onderzocht door de dekens mrs. X en Y., en door de Raad van Discipline en het Hof van Discipline (30 mei 2011) ongegrond bevonden.

4.2    Klager heeft daarna klachten ingediend tegen mrs. X en Y. in verband met de wijze waarop zij de klachten onderzocht hebben. Dat onderzoek is namens de deken gedaan door [lid Raad van Toezicht]. Daarna heeft klager een klacht ingediend tegen [lid Raad van Toezicht] omdat hij het ook niet eens was met de wijze waarop [lid Raad van Toezicht] het klachtonderzoek had gedaan. Dat laatste klachtonderzoek is verricht door verweerder. Verweerder heeft op 30 januari 2012 zijn dekenvisie gegeven. Klager heeft niet gevraagd om doorgeleiding van die klacht naar de raad.

4.3    De klacht van klager tegen mr. Y. is behandeld door de raad ter zitting van 9 december 2013. Daarbij waren aanwezig klager, mr.Y. en verweerder. Verweerder heeft ter zitting verklaard: “Ik ben vandaag aanwezig als deken en als advocaat van verweerder. Ik heb vandaag een dubbelfunctie.”                                Klager heeft bij die gelegenheid gezegd:  “Dat [verweerder] hier staat in een dubbelfunctie vind ik vreemd.”                                                                                               De raad heeft de klacht op 14 april 2014 ongegrond verklaard. Klager is in hoger beroep gekomen en verweerder heeft op 19 juni 2014 namens mr. Y. een verweerschrift ingediend. De zaak is op verzoek van klager geruime tijd aangehouden in verband met het overlijden van de tweede echtgenote van klager. Het hof heeft de beslissing van de raad op 30 mei 2016 bekrachtigd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2        Klager heeft de onderhavige klacht tegen verweerder, die van 2011 tot en met 2014 deken was, ingediend op 28 februari 2014. De klacht is voor onderzoek verwezen naar de deken Den Haag. Verweerder heeft op de klacht gereageerd bij brief van 13 maart 2014, waarin hij de klacht omschreef als “…dat ik zijn klachten tegen [lid Raad van Toezicht] niet in behandeling zou willen nemen.” De deken Den Haag heeft in zijn brief van 26 maart 2014 zijn dekenvisie gegeven en is daarbij uitgegaan van de klacht dat verweerder de klacht tegen [lid Raad van Toezicht] niet zorgvuldig had onderzocht althans dat verweerder weigerde deze klachten in behandeling te nemen. Ook de voorzitter van de raad is in de beslissing van 12 mei 2014 van deze klachtomschrijving uitgegaan. De raad heeft in zijn verzetbeslissing van 11 april 2016 deze klachtomschrijving als eerste klacht genoemd, maar daarnaast in aanmerking genomen dat er een tweede klacht is die luidt zoals hierboven onder r.o. 3 aangegeven. De raad oordeelde het verzet in zoverre gegrond aangezien deze tweede klacht niet door de voorzitter was beoordeeld. De raad heeft daaromtrent overwogen dat het verweerder vrij stond om mr. Y in de behandeling van de klachtzaak tegen mr. Y bij te staan, en dat de omstandigheid dat verweerder op dat moment deken was, er in de omstandigheden van dit geval niet aan af deed.

5.3    In zijn beroepschrift heeft klager gesteld dat zijn beroep zich niet richt tegen ongegrond verklaarde klachten in de verzetprocedure waartegen geen rechtsmiddel open staat. De eerste klacht maakt dus geen deel uit van dit beroep.

5.4    Tegen de ongegrondverklaring van de tweede klacht heeft klager onder meer aangevoerd dat de raad geen rekening heeft gehouden met de maatschappelijke functie van de deken in het tuchtrecht en in de advocatuur, dat het oordeel van de raad over de dubbelfunctie van verweerder op 19 december 2013 en in het schriftelijk verweer op 19 juni 2014 niet gemotiveerd is, dat verweerder als deken elke schijn waardoor zijn vrijheid en onafhankelijkheid als deken in gevaar kon komen had moeten vermijden, dat zijn handelen onverenigbaar is met zijn taak tegenover rechtzoekenden,  en dat verweerder zich niet had moeten inlaten met de verdediging van mr. Y.

5.5    Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij niet inziet waarom hij in de klachtzaak tegen mr. Y niet namens hem kon optreden, nu de klacht het handelen van deze laatste als deken betrof en de klacht tijdens de dekenale periode van verweerder werd behandeld. Het is volgens verweerder niet aan klager om te bepalen wie de belangen van een beklaagde behartigt. Ter zitting van het hof heeft verweerder verklaard dat zijn uitlating op 19 december 2013 over een dubbelfunctie  eigenlijk niet juist was: hij trad toen op als advocaat, belangenbehartiger, van mr. Y, aldus verweerder. 

5.6    Het hof oordeelt als volgt.

5.7    De voorzitter en de raad hebben terecht als maatstaf voorop gesteld dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124) . De tuchtrechter toetst dat optreden in hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.(HvD 7 juli 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:222).

5.8    De eerste hier te beantwoorden vraag luidt mitsdien, of verweerder zich door zijn optreden in het kader van de klachtzaak tegen mr. Y ter zitting van de raad op 19 december 2013 (gevolgd door de indiening van een verweerschrift bij het hof op 19 juni 2014) zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur werd geschaad. De situatie was deze, dat verweerder – die op dat moment deken was – in een klachtzaak tegen zijn voorganger als deken, voor deze laatste optrad als advocaat. Deze twee functies gaan echter op dat moment niet samen. Een advocaat die deken is, vervult die laatste rol – zoals verweerder zelf ter zitting heeft gezegd – 24 uur per dag. Het is denkbaar dat een deken in geval van een klachtzaak tegen zijn voorganger als deken, ter zitting bij de tuchtrechter verschijnt om zijn visie als deken te geven, vanuit zijn rol en kennis van tuchtrecht in het algemeen en (wellicht ook) de aan de orde zijnde tuchtzaak in het bijzonder. Die visie zou een deken in een dergelijk geval ook per brief aan de tuchtrechter kunnen mededelen. De deken kan in zo’n geval echter niet als advocaat van zijn aangeklaagde voorganger optreden. Als advocaat vervult hij immers een partijdige rol voor zijn cliënt; ook in het geval dat de advocaat zou menen dat zijn cliënt wellicht een steek heeft laten vallen, dient hij het optreden van zijn cliënt toch te verdedigen. Dat verdraagt zich niet met zijn rol als deken waarin hij objectief behoort te staan tegenover het handelen van zijn aangeklaagde voorganger. Het optreden als advocaat voor de aangeklaagde voorganger verhindert daardoor dat de positie als deken onafhankelijk wordt uitgeoefend.

5.9    Door, terwijl hij op dat moment deken was, als advocaat op te treden in een klachtzaak tegen zijn voorganger als deken, heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Rechtzoekenden mogen er immers op vertrouwen dat de deken in alle objectiviteit toezicht houdt op alle advocaten in zijn arrondissement en  klachten tegen deze advocaten objectief behandelt. Door het optreden van verweerder is klager in zijn belang getroffen aangezien het de behandeling van zijn klacht betrof, waarin hij ineens de deken – die eerder voor klager (een) klacht(en) als deken had onderzocht – tegenover zich vond als advocaat van degene tegen wie hij een klacht had ingediend. Naar het oordeel van het hof is dat een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.10    Het hof is zich ervan bewust dat de deken in zijn rol al snel bloot staat aan kritiek en dat mensen met wie hij in aanraking komt soms aan zijn optreden niet realistische eisen stellen. Ook komt een deken in zijn functie, waaraan de laatste jaren zwaardere eisen worden gesteld, soms voor lastige afwegingen te staan.  Desondanks is het hof van oordeel dat hier naast gegrondverklaring van de klacht een lichte maatregel op zijn plaats is, nu immers wel sprake is van het schaden van het vertrouwen in de advocatuur. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 april 2016 in de zaak nr. R.4506/14.92, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:

verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, L. Ritzema, H. van Loo en G.J. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2017.

griffier    voorzitter                 

De beslissing is verzonden op 30 januari 2017.