ECLI:NL:TAHVD:2017:121 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170021

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:121
Datum uitspraak: 26-06-2017
Datum publicatie: 27-06-2017
Zaaknummer(s): 170021
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij, inhoudende dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager niet op de hoogte te stellen van het ingediende wrakingsverzoek. Het hof acht de klacht, anders dan de raad, ongegrond. Onvoldoende gebleken van (actieve) betrokkenheid van verweerder bij de hem verweten gedragingen. Vernietiging.

Beslissing

van 26 juni 2017

in de zaak 170021

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 10 januari 2017, gewezen onder nummer 16-844/A/A, aan partijen toegezonden op 10 januari 2017, waarbij de klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard als weergegeven in r.o. 5.3 van die beslissing en voor het overige ongegrond is verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager en de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:6.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 januari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 mei 2017, waar verweerder is verschenen. Klager was met bericht van kennisgeving afwezig.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder klager, als advocaat van de wederpartij, niet op de hoogte heeft gesteld van het door hem bij de rechtbank ingediende wrakingsverzoek, noch een kopie van het verzoek aan hem heeft gezonden.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Verweerder staat een onderneming bij in een betalingsgeschil. Klager treedt op als advocaat van de wederpartij (de onderneming waarmee de cliënt van verweerder zaken heeft gedaan). Klager heeft namens zijn cliënt een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Op 13 juli 2016 vond een comparitie van partijen plaats. Direct daarna, eveneens op 13 juli 2016, heeft de cliënte van verweerder een wrakingsverzoek ingediend. Daarbij is gebruik gemaakt van het faxapparaat van verweerder. Bij brief van 20 juli 2016 heeft de algemeen secretaris van de wrakingskamer de cliënt van verweerder rechtstreeks bericht dat het wrakingsverzoek niet (verder) in behandeling kan worden genomen nu de gewraakte rechter heeft berust in de wraking en dat verweerder nader bericht zou ontvangen over de verdere behandeling van de zaak.

4.2 Bij brief van 22 juli 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft de klacht gegrond verklaard. In zijn overwegingen heeft de raad gedragsregel 15 voorop gesteld. De raad heeft geoordeeld dat melding moet worden gemaakt van het indienen van een wrakingsverzoek aan de advocaat van de wederpartij en een afschrift daarvan aan de wederpartij moet worden gestuurd, omdat een wrakingsverzoek de behandeling van de hoofdzaak tussen partijen schorst en ingrijpende gevolgen kan hebben voor het verloop van de hoofdzaak en voorts het wrakingsverzoek ter beschikking staat aan de rechter die in de hoofdzaak oordeelt nu het onderdeel uit maakt van het procesdossier in de hoofdzaak. Door geen afschrift van het door zijn cliënte ingediende wrakingsverzoek te sturen aan klager, terwijl verweerder wel actief heeft meegewerkt aan de indiening van het verzoek, heeft hij gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, aldus de raad.

5.2 Verweerder voert daartegen aan dat de raad ten onrechte aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd dat hij het wrakingsverzoek zou hebben ingediend. Verweerder betoogt dat het wrakingsverzoek is gedaan door zijn cliënte, op eigen briefpapier en door cliënte ondertekend. Zijn cliënte en niet hijzelf heeft zich tot de rechter gewend, zodat gedragsregel 15 toepassing mist.

5.3 Het hof oordeelt als volgt.

5.4 Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.5 Ingevolge gedragsregel 15 is het de advocaat niet geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter wiens oordeel of de instanties aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van die mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op die mededelingen te reageren.

5.6 Ter zitting van het hof is naar voren gekomen dat verweerder niet bereid was om een wrakingsverzoek in te dienen omdat hij daarvoor onvoldoende gronden zag, dat hij dit met zijn cliënte heeft besproken en dat zijn cliënte toen besloten heeft om zelf het verzoek op te stellen en in te dienen. De cliënte van verweerder heeft de hulp ingeroepen van diens kantoor om het verzoek te kunnen indienen omdat zij niet over een fax beschikte. De cliënte van verweerder heeft gesproken met de telefooncentrale (het secretariaat) van het kantoor van verweerder, waarna het – uitsluitend door de cliënte van verweerder ondertekende – verzoek per fax via het kantoor van verweerder naar de rechtbank is verzonden. Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld hiervan nadien op de hoogte te zijn geraakt. In het licht van deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken van (actieve) betrokkenheid van verweerder bij de hem verweten gedragingen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de rechtbank het verzoek tot wraking niet als het verzoek van verweerder heeft aangemerkt maar als een verzoek van de cliënte van verweerder zelf. De rechtbank heeft immers rechtstreeks gecorrespondeerd met de cliënte van verweerder. In hoeverre tussenkomst van een advocaat voor indiening van een wrakingsverzoek in dit geval verplicht was, zoals verweerder betoogt, kan daarmee in het midden blijven.

5.7 Uit het voorgaande volgt dat het hof, anders dan de raad, het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar acht dat verweerder klager niet op de hoogte heeft gesteld van het wrakingsverzoek en hem geen kopie van het verzoek heeft toegezonden. Het hof verklaart de klacht, voor zover door de raad gegrond verklaard, alsnog ongegrond en vernietigt de beslissing van de raad.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 16.844/A/A;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.J.M.E. Arpeau, H.J. de Groot en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.

griffier voorzitter