ECLI:NL:TAHVD:2016:62 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 150118

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:62
Datum uitspraak: 01-04-2016
Datum publicatie: 04-04-2016
Zaaknummer(s): 150118
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag ex artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Beklag ongegrond, omdat klaagster rechtsbijstand heeft gekregen en zij bovendien niet duidelijk heeft gemaakt dat zij een zaak heeft die enige redelijke kans van slagen heeft.  

Beslissing

van 1 april 2016

in de zaak 150118

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het [arrondissement], verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 29 oktober 2015 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 11 november 2015 heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 19 november 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van de deken aan het hof van 11 december 2015;

-    de brief met bijlagen van klaagster aan het hof van 21 december 2015;

-    de brief met bijlagen van klaagster aan het hof van 8 januari 2016;

-    de e-mailberichten met bijlagen van klaagster aan het hof van 15 en 21 januari 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2016, waar klaagster is verschenen. De deken was met kennisgeving afwezig.

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Bij brief van 22 oktober 2015 heeft klaagster de deken gevraagd haar een advocaat toe te wijzen, nu de advocaten die zij heeft benaderd haar zaak niet aan willen nemen. Bij brief van 29 oktober 2015 heeft de deken dat verzoek afgewezen op de navolgende gronden:

De klaagster heeft aangegeven dat ze een vordering heeft op één van haar vorige advocaten, mr. R, vanwege een door hem gemaakte beroepsfout, te weten het niet tijdig instellen van hoger beroep. De deken heeft aangegeven dat teneinde te kunnen beoordelen of klaagster daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van die beroepsfout, moet worden beoordeeld of zij in de beoogde procedure kans van slagen zou hebben gehad. De deken heeft verwezen naar het onderbouwde standpunt van mr. S dat indien wel tijdig beroep was ingesteld er weinig kans op succes was geweest, en de deken heeft geconstateerd dat klaagster niet heeft aangegeven om welke reden de analyse van mr. S onjuist zou zijn. Nu de deken niet heeft kunnen vaststellen dat klaagster kan aantonen dat ze daadwerkelijk schade heeft geleden door de beroepsfout van mr. R, meent de deken dat een procedure tegen mr. R onvoldoende kans van slagen heeft.

4    BEOORDELING

4.1    Uit artikel 13 Advocatenwet volgt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat slechts wegens gegronde redenen kan afwijzen.

4.2    Het hof is van oordeel dergelijke gegronde redenen hier aanwezig zijn. De procedure waarin mr. R klaagster bijstond, betrof haar vordering tot vernietiging van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de boedelscheiding van klaagster en haar voormalige echtgenoot. Het hof stelt voorop dat een dergelijke vaststellingsovereenkomst die partijen met bijstand van advocaten ten overstaan van een rechter zijn aangegaan niet snel zal worden vernietigd op grond van dwaling.

4.3    De rechtbank heeft bedoelde vordering bij vonnis van 17 oktober 2007 afgewezen. Mr. R heeft niet tijdig hoger beroep ingesteld zodat die beslissing onherroepelijk is geworden. Daarna heeft klaagster rechtsbijstand gehad van mr. E. Hij heeft klaagster onder meer bijgestaan in de klachtprocedure tegen mr. R vanwege (onder meer) diens verzuim om tijdig hoger beroep in te stellen tegen bedoeld vonnis van de rechtbank. Nadat de klacht van klaagster door de raad van discipline gedeeltelijk gegrond was verklaard, is de rechtsbijstand van mr. E aan klaagster om voor het hof onbekende redenen geëindigd. Daarna heeft mr. S het dossier van klaagster bestudeerd. Mr. S heeft klaagster laten weten een zaak tegen mr. R, ertoe strekkend om een schadevergoeding van hem te verkrijgen wegens de door hem gemaakte beroepsfout, niet kansrijk te vinden. Daarbij heeft zij erop gewezen dat de kans op succes van een wel tijdig ingesteld hoger beroep nihil is nu een vaststellingsovereenkomst slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan worden vernietigd en zij er vooralsnog vanuit gaat dat klaagster geen bewijs kan leveren dat klaagster bij de boedelscheiding is benadeeld voor meer dan 25%, zoals is vereist voor een dergelijke vernietiging.

4.4    Klaagster heeft nadien bij de deken ter toelichting op het onderhavige verzoek om aanwijzing van een advocaat, maar ook bij de behandeling van haar zaak bij het hof geen aanknopingspunten aangedragen op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de zaak mogelijk toch enige kans van slagen heeft. Het hof wijst er daarbij op dat het enkele feit dat door de tuchtrechter aan mr. R een berisping is opgelegd in verband met de hiervoor genoemde beroepsfout en zijn verzuim om klaagster daarover behoorlijk te informeren en adviseren, nog niet betekent dat klaagster hierdoor schade heeft geleden en mr. R schadeplichtig jegens klaagster zou zijn.

4.5    Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de deken op goede gronden tot zijn afwijzende beslissing is gekomen, namelijk (a) klaagster heeft rechtsbijstand gekregen (waaraan niet afdoet dat deze rechtsbijstand niet tot het door haar gewenste resultaat heeft geleid) en (b) niet duidelijk is gemaakt dat klaagster een zaak heeft die enige redelijke kans van slagen heeft. Het beklag van klaagster zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van 29 oktober 2015 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.R.J. de Groot, T.E. van der Spoel, J.S.W. Holtrop en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Euwema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.

griffier                            voorzitter                          

De beslissing is verzonden op 1 april 2016.