ECLI:NL:TAHVD:2016:55 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 150122

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:55
Datum uitspraak: 01-04-2016
Datum publicatie: 01-04-2016
Zaaknummer(s): 150122
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Uitlatingen door een advocaat die als beledigend kunnen worden aangemerkt. Verweer dat hij als spreekbuis van zijn cliënte deze uitlatingen mocht doen gaat niet op. Als de beweringen een diffamerend karakter hebben en expliciet worden tegengesproken, staat het de advocaat niet vrij deze beweringen in hoger beroep te herhalen en daarvan bewijs aan te bieden zonder dat er van zijn kant een onderzoek is gedaan naar de juistheid van deze beweringen.

Beslissing

van 1 april 2016   

in de zaak 150122

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 november 2015, onder nummer 15-140A, aan partijen toegezonden op 17 november 2015, waarbij ten aanzien van een klacht van klagers tegen verweerder klachtonderdeel a deels gegrond en deels ongegrond en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van een waarschuwing is opgelegd. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht ad € 50,-, en terzake van proceskosten aan klagers € 50,- alsmede  €1000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:250.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 november 2015 ter griffie van het hof ontvangen. Ook klagers zijn van deze beslissing in hoger beroep gekomen. De memorie van klagers is op 4 december 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers van 11 januari 2016;

-    e-mailberichten van verweerder van 4 december 2015 en 5 februari 2016 en een brief van verweerder ingekomen ter griffie op 28 december 2015;

-    e-mailberichten van klagers van 29 december 2015  en 28 januari 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 februari 2016, waar klagers en verweerder zijn verschenen. Verweerder en klagers hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

2.4    Bij emailbericht van 5 februari 2016 heeft verweerder zijn hoger beroep ingetrokken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    in de procedure bij de rechtbank namens zijn cliënte bij de mondelinge behandeling op 14 augustus 2014 diverse beledigende en onjuiste uitlatingen over klagers heeft gedaan;

b)    ook in de procedure bij het Hof Arnhem/Leeuwarden uitlatingen heeft gedaan die als beledigend kunnen worden aangemerkt.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Deze feiten zijn:

2.2     Klager en de moeder van een kind van klager (hierna: de moeder) zijn verwikkeld in juridische procedures aangaande een door de moeder ingediend verzoek tot kinderalimentatie. De moeder is in die procedures bijgestaan door verweerder.

2.3     Op 14 augustus 2014 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Midden-Nederland. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling heeft verweerder onder meer het volgende verklaard:

“Ik ken de man al heel lang. Hij heeft in de horeca gezeten en is creatief met geld. Dat is blijkbaar uitgekomen. Waar het vandaag om gaat is dat de man getrouwd [is]. Zijn echtgenoot heeft hij ontmoet in […]. Formeel ontvangen ze een bijstandsuitkering, maar de echtgenoot van de man werkt nog […]. Formeel hebben ze niets, materieel ligt het anders. De man is recent zes weken naar Curaçao geweest, dat kan niet van een bijstandsuitkering. De gemeente en de bewindvoerder weten dit niet. Er is sprake van auto’s en luxe levens. Ik hoor u vragen hoe ik dit weet. De vrouw woont in [plaats]. De buren van de vrouw zitten in het netwerk van de man. Van hen heeft de vrouw dit gehoord. Het geeft ook allemaal niet, maar de uitkering is speelgeld, een toetje.”

2.4    Bij beschikking van 3 september 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat voldoende vaststond dat op klager de WSNP nog steeds van toepassing was. De rechtbank heeft het verzoek daarom afgewezen.

2.5     De moeder is in beroep gekomen van de beschikking. Een passage uit de memorie van grieven luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Ten onrechte gaat de rechtbank er volledig aan voorbij dat de man samenwoont met een verdienende partner. […] en de partner van de man is nooit gestopt met het werken aldaar. Ook niet tijdens de WSNP.

De partner van de man betaalde en betaalt alles. Zodat de man feitelijk geen kosten van bestaan heeft en er niet sprake is (geweest) van ‘een NIB situatie’. Uitgaande van deze situatie kon de bijdrage van en voor het kind altijd betaald blijven worden (…).

Dat de man geld heeft blijkt ook wel door het door de man in de zomer van 2014 vier weken op vakantie naar Curaçao gaan! Dit terwijl de partner van de man thuis, te Rotterdam, bleef.”

2.6     Bij beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 9 juni 2015 is de beschikking van de rechtbank van 3 september 2014 vernietigd. Klager is veroordeeld om met ingang van 10 maart 2014 maandelijks voor een bedrag van € 25,-- bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind.

2.7     Bij brief van 3 maart 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

4.2    Het hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe.

In het appel rekest dat verweerder bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2014 heeft ingediend heeft verweerder namens zijn cliënte vermeld en te bewijzen aangeboden: bij welke escort- en sexclub de partner van de man (klaagster) werkt, hoe lang (= lees jaren) zij daar al werkt en welke dagen en welke uren. Het inkomen aldaar wordt minimaal op een E 3.000,00 / E 4.000,00 netto per maand geschat.”

4.3    Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn beschikking van 9 juni 2015 ten aanzien van het in 4.2 vermelde onder meer overwogen: het hof stelt vast dat de vrouw [hof: cliënte van verweerder] uiteindelijk geen nadere gegevens omtrent de werkzaamheden en inkomsten van …[hof: klaagster] heeft overgelegd. Het hof is dan ook van oordeel dat nu de vrouw [hof: cliënte van verweerder] haar stellingen ter zake niet nader heeft onderbouwd en geenszins aannemelijk heeft gemaakt, hieraan voorbij moet worden gegaan.

4.4    Bewijslevering door verweerder heeft derhalve niet plaatsgevonden. 

5    BEOORDELING

5.1    Nu verweerder bij emailbericht van 5 februari 2016 zijn hoger beroep tegen de beslissing van de raad heeft ingetrokken, hoeft het hof nog slechts te beslissen op het hoger beroep van klagers.

5.2    Daar  klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond is verklaard, namelijk voor zover verweerder namens zichzelf uitlatingen heeft gedaan, dient het hof zich te beperken tot de ongegrond verklaarde onderdelen. De raad was van oordeel dat verweerder in zijn uitlatingen mocht afgaan op de informatie van zijn cliënte nu niet is gebleken dat hij aan de juistheid daarvan behoefde te twijfelen. Verweerder is volgens de raad binnen de grenzen gebleven van hetgeen hem vrijstaat. Dat geldt volgens de raad ook voor klachtonderdeel b (de uitlatingen in de procedure bij het hof Arnhem- Leeuwarden).  Blijkens het appelschrift blijven klagers van mening dat verweerder zich wel degelijk onnodig grievend heeft uitgelaten over het werken van de man naast de ontvangst van een bijstandsuitkering en het in de appelprocedure herhalen van het werk van klaagster in een sexclub en haar inkomsten daaruit en het expliciete aanbieden van bewijs daarvan, terwijl van die bewijslevering is afgezien.

5.3    Ten aanzien van het hoger beroep van klagers overweegt het hof als volgt.

5.4    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat ook klachtonderdeel  a -voor zover gericht op de uitlatingen die verweerder namens zijn cliënte in de procedure bij de rechtbank heeft gedaan- en klachtonderdeel b dat gaat over de tekst in het appelschrift bij het gerechtshof, gegrond zijn. Verweerder kan zich niet beroepen op de vrijheid die hem toekomt om de belangen te behartigen van zijn cliënte op een wijze die hem passend voorkomt en dat hij kon en mocht afgaan op de informatie van zijn cliënte. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de gewraakte uitlatingen heeft gedaan op basis van informatie die hij van zijn cliënte had ontvangen. Verweerder is van mening dat hij als spreekbuis van zijn cliënte deze uitlatingen mocht doen. Dat is niet juist. Als de beweringen, zoals in dit geval,  een diffamerend karakter hebben (werken naast een bijstandsuitkering en werken in een sexclub) en deze beweringen worden expliciet tegengesproken, dan staat het de advocaat niet vrij deze beweringen in hoger beroep te herhalen en daarvan bewijs aan te bieden zonder dat er van zijn kant een onderzoek is gedaan naar de juistheid van deze beweringen. Niet gebleken is dat verweerder bij zijn cliënte daarover heeft doorgevraagd en naar aanleiding daarvan nader onderzoek heeft gedaan, terwijl dat in deze omstandigheden wel van hem verwacht had mogen worden, te meer nu deze beweringen door hem in appel zijn herhaald.

5.5    Dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan naar de van zijn cliënte verkregen informatie kan ook worden afgeleid uit de hiervoor in 4.3 geciteerde overweging in de beslissing van het Gerechtshof. Daaruit blijkt dat verweerder naar het oordeel van dat hof de stellingen van zijn cliënte te dier zake onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd, zodat het hof daaraan is voorbij gegaan zonder verweerders cliënte toe te laten tot bewijslevering.

5.6    Nu het hof tot gegrondverklaring van beide onderdelen van de klacht komt, zal het hof de beslissing van de raad vernietigen.

5.7    Het hof komt gelet op het voorgaande tot de oplegging van een zwaardere maatregel dan de raad. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat hoewel verweerder heeft aangevoerd geen achterliggende bedoelingen met zijn opmerking te hebben gehad, hij desondanks drie maanden nadat hij zijn niet onderbouwde stellingen bij de rechtbank heeft gedaan, in hoger beroep bij het hof Arnhem-Leeuwarden wederom deze stellingen zonder enige onderbouwing heeft geponeerd. Het hof rekent dit verweerder ernstig aan. Voorts neemt het hof in aanmerking het tuchtrechtelijk verleden van verweerder.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 november 2015, onder nummer 15-140A voor zover klachtonderdeel a deels ongegrond en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en voor zover de maatregel van een waarschuwing is opgelegd;

en opnieuw rechtdoende;

-    verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van berisping;

- veroordeelt verweerder tot betaling aan klagers van hun proceskosten in hoger beroep ad € 50,00;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep ad € 1000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

- bekrachtigt voormelde beslissing van de raad  ten aanzien van de veroordelingen tot voldoening  van griffierecht en proceskosten.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, J.H.J.M. Mertens–Steeghs, D.J. Markx en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 1 april 2016.