ECLI:NL:TAHVD:2016:47 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 150051

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:47
Datum uitspraak: 14-03-2016
Datum publicatie: 15-03-2016
Zaaknummer(s): 150051
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Overschrijding van de hoger beroep termijn (artikel 56 lid 1 Advocatenwet). Niet verschoonbaar. Hof gaat voorbij aan het beroep van de advocaat op mededeling dat klaagster geen bezwaar heeft tegen een inhoudelijke behandeling van de zaak; de appeltermijn is van openbare orde. Het argument dat bepalend is het moment van aanbieding ter post wordt gepasseerd omdat volgens de wet  het moment van ontvangst beslissend is. De omstandigheid dat de advocaat met indiening van zijn beroepschrift heeft moeten wachten op een verklaring van zijn cliënt komt voor rekening van de advocaat. Het verzet tegen de voorzittersbeslissing is ongegrond.

Beslissing

van 14 maart 2016

in de zaak 150051

naar aanleiding van het verzet van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 augustus 2015, onder nummer 15-038A, aan partijen toegezonden op 4 augustus 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:183.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 september 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Bij beslissing van 22 september 2015 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof verweerder kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wegens overschrijding van de in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet neergelegde termijn en dat hoger beroep op die grond afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 22 september 2015.

2.3    De verzetschriftuur van verweerder is door de griffie van het hof ontvangen op 6 oktober 2015. Het hof heeft voorts kennis genomen van de brief van klaagster aan het hof van 17 december 2015 en het e-mailbericht tevens faxbericht van verweerder aan het hof van 18 januari 2016.

2.4    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2016, waar verweerder is verschenen. Klaagster was met kennisgeving afwezig.

2.5    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben. Het verzet strekt tot gegrondbevinding daarvan.

3    BEOORDELING

3.1    Naar aanleiding van het hoger beroep heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof overwogen dat verweerder uiterlijk 3 september 2015 hoger beroep kon instellen van de beslissing van de raad, aangezien de beslissing van de raad op 4 augustus 2015 was toegezonden aan verweerder.

3.2    Nu het beroepschrift door de griffie van het hof is ontvangen na afloop van deze termijn, oordeelde de (plaatsvervangend) voorzitter het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en heeft het op die grond afgewezen.

3.3    Het hof is van oordeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof dit terecht heeft overwogen in de beslissing van 22 september 2015, nu artikel 56 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat hoger beroep moet worden ingesteld binnen dertig dagen na verzending van de beslissing van de raad. Het belang van rechtszekerheid brengt mee dat geen onzekerheid kan bestaan over het eindtijdstip van de appeltermijn. Deze termijn is van openbare orde en moet door het hof ambtshalve worden toegepast (HR 21 februari 2014, NJ 2014, 13; HvD 16 mei 2014, 7040). Het hof gaat daarom voorbij aan het beroep van verweerder op de mededeling van klaagster dat zij geen bezwaar heeft tegen een inhoudelijke behandeling van de zaak. Dat standpunt van klaagster heeft geen invloed op de beroepstermijn.

3.4    Verweerder verzoekt het hof het beroep, ondanks de te late indiening, toch inhoudelijk te behandelen, omdat hij het beroepschrift op 3 september 2015 ter post heeft aangeboden. Het hof passeert dit betoog, omdat artikel 56 lid 3 Advocatenwet bepaalt dat een beroepschrift tijdig moet worden ingediend. Beslissend is daarbij volgens vaste rechtspraak van het hof de datum waarop de griffie het beroepschrift ontvangt, niet de datum van aanbieding ter post. Het beroep op reflexwerking van artikel 6:9 lid 2 Awb wordt als onjuist verworpen. Het hof wijst er ten overvloede op dat verweerder zijn beroepschrift ook per fax of e-mail had kunnen indienen om daarmee tijdige indiening  te waarborgen.

3.5    Verweerder stelt verder dat hij zijn beroepschrift niet tijdig heeft kunnen indienen omdat hij heeft moeten wachten op een verklaring van zijn cliënt. Ook dat is een omstandigheid die voor verweerders risico komt. Evenmin kan de omstandigheid dat de beslissing voor verweerder nadelige gevolgen heeft en de termijnoverschrijding relatief gering is, leiden tot het oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn verweerder niet kan worden tegengeworpen.

3.6    Het hof overweegt dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zodat het feit dat het beroep te laat is ingesteld voor rekening van verweerder blijft.

3.7    Het door verweerder ingestelde verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof van 22 september 2015 is derhalve ongegrond.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het verzet van verweerder tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline van 22 september 2015 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, M.L.J.C. van Emden-Geenen, N.H. van Everdingen en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2016.

griffier    voorzitter                          

De beslissing is verzonden op 14 maart 2016.