ECLI:NL:TAHVD:2016:214 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160129

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:214
Datum uitspraak: 21-11-2016
Datum publicatie: 22-11-2016
Zaaknummer(s): 160129
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kern van het hoger beroep is dat de raad onvoldoende acht zou hebben geslagen op het verwijt dat verweerder klager zou hebben voorgelogen over een snelle oplossing van zijn zaak en dat verweerder niets gedaan heeft met de (vele) stukken die aan hem  ter beschikking zijngesteld. Verweerder heeft bestreden dat die stukken relevant waren en heeft uitdrukkelijk ontkend dat hij heeft gelogen over de (mogelijke) duur van de vreemdelingen bewaring. Onvoldoende grond om verweerder een verwijt te maken. De betreffende klachtonderdelen zijn ook in hoger beroep ongegrond. Het betoog van klager dat de ( terzake het door de raad gegronde klachtonderdeel, waarvan geen appel) opgelegde maatregel niet passend is kan geen doel treffen gezien het bepaalde in artikel 56 lid 1 a Advocatenwet.  

Beslissing

van 21 november 2016   

in de zaak 160129

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 18 april 2016, onder nummer 15-595/DB/OB, aan partijen toegezonden op 18 april 2016, waarbij een klacht van klager tegen verweerder deels gegrond en deels ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken is opgelegd met de veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 50,00 aan klager en de kosten van behandeling van de klacht van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:72. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 mei 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 september 2016, waar B, daartoe gemachtigd door klager en mr. A, advocaat te R en verweerder met mr. S, advocaat te B zijn verschenen.  De raadslieden hebben  gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    Verweerder adviseerde klager vol te blijven houden met liegen over nationaliteit.

b)    Klager had het heel zwaar in de P.I. en had gezondheidsproblemen waarvoor medische hulp nodig was. Verweerder ondernam niets maar verzekerde klager dat hij over ettelijke maanden wel weer vrij zou zijn;

c)    Verweerder was er niet toen er cruciale gesprekken met de IND werden gevoerd op onder andere 30 maart 2012 en 6 april 2012 waardoor klager zich niet goed geadviseerd heeft gezien;

d)    Verweerder heeft (ondanks dat de IND niet voornemens bleek te geloven dat klager de Bulgaarse nationaliteit had) steeds getracht aan te tonen met documenten dat klager toch de Bulgaarse nationaliteit heeft;

e)    In het beroepschrift heeft verweerder tal van leugens geschreven. Hij merkte niet op dat klager ook de Turkse nationaliteit had terwijl hij dat van meet af aan wist;

f)    Verweerder heeft niets gedaan met tal van documenten die hem door de oom zijn aangereikt en die aantoonden dat klager Turks was maar niet terug kon naar Turkije.

3.2    De raad heeft de klacht gegrond verklaard voor zover verweerder is verweten dat hij klager niet schriftelijk heeft geïnformeerd omtrent het plan van aanpak in de zaak, klager niet in detentie heeft bezocht en zonder nader overleg met klager heeft vastgehouden aan de aanvankelijk gekozen strategie.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klager is in november 2011 aangehouden op Schiphol. Zijn Bulgaarse paspoort bleek vals. Klager heeft daarvoor drie maanden in strafrechtelijke detentie verbleven en is daarna in vreemdelingenbewaring gesteld. Via zijn gemachtigde, B heeft klager verweerder benaderd om hem ter zake de vreemdelingenbewaring bij te staan.

4.2    In het contact met verweerder heeft klager aangegeven dat hij de Turkse nationaliteit had en ook de beschikking had over een Turks paspoort  maar dat hij  bij uitzetting naar Turkije vreesde voor zijn leven. Er is vanwege die vrees in het contact tussen klager en verweerder er voor gekozen om te blijven volhouden dat klager de Bulgaarse nationaliteit bezat. Omdat dan uitzetting niet mogelijk zou zijn, zou klager volgens verweerder te gelegener tijd uit de vreemdelingenbewaring worden ontslagen. Volgens verweerder zou gesproken zijn over een termijn van 9 maanden.

4.3    Voor klager bleek de bewaring dermate belastend dat hij er na verloop van tijd voor gekozen heeft alsnog zijn Turkse nationaliteit kenbaar te maken en zijn Turkse paspoort beschikbaar te stellen. Klager is vervolgens uitgewezen naar Turkije.

4.4    Verweerder heeft klager niet tijdens diens detentie bezocht en schriftelijke contacten zijn achterwege  gebleven.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft in zijn beslissing de 6 klachtonderdelen gezamenlijk behandeld en behoudens onderdeel f gegrond verklaard.  De raad heeft daarbij vastgesteld dat verweerder klager niet schriftelijk heeft geïnformeerd omtrent het plan van aanpak, klager niet heeft bezocht tijdens zijn detentie en zonder nader overleg heeft vastgehouden aan de eerder gekozen strategie. Voor zover het appel van klager mede betrekking heeft op deze gedragingen treft dit geen doel nu de raad deze onderdelen gegrond heeft geacht.

5.2    Blijkens de appelmemorie en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de kern van het hoger beroep dat de raad onvoldoende acht zou hebben  geslagen op het verwijt dat verweerder klager zou hebben voorgelogen over een snelle oplossing van zijn zaak en dat verweerder niets gedaan heeft met de (vele) stukken die B hem ter beschikking had gesteld. Klager is dan ook van oordeel dat de opgelegde maatregel niet passend is. 

5.3    Verweerder heeft ter zitting bestreden dat de stukken van B voor de zaak van klager in het kader van zijn vreemdelingenbewaring  van belang waren en heeft voorts nadrukkelijk ontkend dat hij heeft gelogen over de (mogelijke) duur van de vreemdelingen bewaring. Het hof ziet dan ook onvoldoende grond om verweerder ter zake van deze klachtonderdelen, naast hetgeen de  raad reeds gegrond heeft geacht, een verwijt te maken.

5.4    Voor zover het hoger beroep zich richt tegen de opgelegde maatregel kan dit geen doel treffen gezien het bepaalde in artikel 56-1a  van de Advocatenwet.  Nu andere verwijten aan het adres van  verweerder, waarvan de raad in zijn gezamenlijke behandeling van de klachtonderdelen de gegrondheid niet heeft vastgesteld, in hoger beroep  niet zijn komen vast te staan acht het hof het beroep van klager ongegrond en dient de beslissing van de raad te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 18 april 2016 onder nummer 15-595/DB/OB.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, J.R. Krol, C.A.M.J. Raymakers en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2016.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 21 november 2016.