ECLI:NL:TAHVD:2016:20 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 150018

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:20
Datum uitspraak: 11-01-2016
Datum publicatie: 22-01-2016
Zaaknummer(s): 150018
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Het is de verantwoordelijkheid van een advocaat om de inhoud van een aan hem voorgelegde echtscheidingsconvenant te toetsen. Op de advocaat die optreedt als enige advocaat van twee partijen om een echtscheiding tot stand te brengen rust een zware zorgplicht. Hij dient zich ervan te vergewissen dat beide partijen de regeling zoals in een convenant opgesteld begrijpen en  indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken, deze partij die concessie welbewust aanvaardt. Die verplichting bestaat ook indien hij dat convenant niet heeft opgesteld en hij daartoe geen opdracht heeft gekregen.

Beslissing van 11 januari 2016

in de zaak 150018           

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 29 juni 2015, onder nummer ZWB 9-2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:163.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 juli 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 november 2015, waar klaagster, vergezeld door mevrouw B en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

1.    klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over haar recht op kinderalimentatie met als gevolg dat een lager bedrag is vastgesteld dan waarop klaagster werkelijk recht had.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat uitdrukkelijk nimmer is overeengekomen, dan wel een opdracht aanvaard voor een inhoudelijke toets van de afspraken, dan wel een bespreking hiervan.

5.2    Het hof oordeelt met de raad dat het de verantwoordelijkheid van een advocaat is om de inhoud van een aan hem voorgelegd echtscheidingsconvenant te toetsen. Op de advocaat die optreedt als enige advocaat van twee partijen om een echtscheiding tot stand te brengen rust een zware zorgplicht. Hij dient zich ervan te vergewissen dat beide partijen de regeling zoals in een convenant opgesteld begrijpen en  indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken – deze partij die concessie welbewust aanvaardt. Die verplichting bestaat ook indien hij dat convenant niet heeft opgesteld en hij daartoe geen opdracht heeft gekregen. De stelling van verweerder dat hij meerdere malen door klaagster is gebeld met de mededeling dat het snel moest gebeuren en dat hij er niet naar moest kijken, nog daargelaten dat klaagster dit betwist, doet daar niet aan af.

5.3    Het onderzoek in hoger beroep heeft ook overigens niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.   

5.4    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 29 juni 2015, gewezen onder nummer ZWB 9-2015.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, D.J. Markx, M. Pannevis en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2016.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 11 januari 2016.