ECLI:NL:TAHVD:2016:198 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160075
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2016:198 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-11-2016 |
Datum publicatie: | 04-11-2016 |
Zaaknummer(s): | 160075 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Appelverbod artikel 46h lid 4 Advocatenwet. Geen grond voor doorbreking. Verzet van klaagster tegen voorzittersbeslissing is ongegrond. |
Beslissing
van 4 november 2016
in de zaak 160075
naar aanleiding van het verzet van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 20 juni 2015, onder nummer R.4790/15.100, aan partijen toegezonden op 24 juni 2015, waarbij de plaatsvervangend voorzitter de klacht van klaagster tegen verweerder kennelijk ongegrond heeft verklaard, alsmede naar de beslissing van de raad van 1 februari 2016, eveneens onder nummer R.4790/15.100, aan partijen toegezonden op 3 februari 2016, waarbij het verzet van klaagster tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ongegrond is verklaard.
De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:133 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRSGR:2016:43.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Bij brief gedateerd 9 maart 2016, ontvangen ter griffie van het hof op 11 maart 2016, heeft klaagster hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 21 maart 2016 heeft de voorzitter van het hof het hoger beroep van klaagster afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 21 maart 2016.
2.2 De verzetschriftuur van klaagster is door de griffie van het hof ontvangen op 30 maart 2016.
2.3 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van klaagster aan het hof van 18 augustus 2016.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 september 2016, waar klaagster en verweerder zijn verschenen. Klaagster heeft een pleitnota overhandigd aan het hof.
3 BEOORDELING
3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. Deze klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door het hof behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet (oud) bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.
3.2 De voorzitter van het hof heeft in zijn voorzittersbeslissing het beroep van klaagster afgewezen, omdat de wet op grond van het hiervoor genoemde artikellid aan klaagster niet de mogelijkheid biedt om beroep in te stellen.
3.3 In haar verzetschrift beroept klaagster zich erop dat de deken, de voorzitter van de raad en de raad bij de beoordeling van haar klacht tegen verweerder geen acht hebben geslagen op door klaagster aangeleverde stukken die de juistheid van haar stelling, dat verweerder onware beweringen heeft gedaan, zouden bewijzen.
3.4 Vanwege het appelverbod kan het hof echter in beginsel niet onderzoeken of de genomen beslissingen al dan niet juist zijn. Dit zou alleen dan mogelijk zijn indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Daarvan is geen sprake. De enkele omstandigheid dat klaagster meent dat de deken, de voorzitter van de raad en de raad in de beoordeling van haar klacht tegen verweerder ten onrechte stukken van klaagster niet hebben betrokken – hetgeen niet juist is; zij hebben de stukken wel in hun beoordeling betrokken maar daaraan een andere betekenis toegekend dan klaagster voorstaat –, leidt niet tot doorbreking van het appelverbod. De voorzitter heeft dus terecht het beroep van klaagster afgewezen.
3.5 Het hof voegt hier nog aan toe dat voor zover klaagster wel de mogelijkheid zou hebben gehad om hoger beroep in te stellen, het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn geweest omdat de appelmemorie van klaagster door de griffie van het hof is ontvangen na afloop van de in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet neergelegde termijn. De omstandigheid dat klaagster de beslissing van de raad eerst op 1 maart heeft ontvangen geeft geen aanleiding tot verlenging van de appeltermijn in het zich hier voordoende geval dat klaagster ter zitting van de raad erover is geïnformeerd dat op 1 februari 2016 uitspraak zou worden gedaan, hetgeen ook is gebeurd.
3.6 Dit leidt tot de conclusie dat het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van het hof ongegrond dient te worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 21 maart 2016 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.C. van Oven, P.T. Gründemann, G. Creutzberg en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 4 november 2016.