ECLI:NL:TAHVD:2016:19 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 150001

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:19
Datum uitspraak: 11-01-2016
Datum publicatie: 22-01-2016
Zaaknummer(s): 150001
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft gedurende vele jaren zonder toereikende machtiging, zonder periodiek rekening en verantwoording af te leggen voor klagers opgetreden en bovendien gelden uit de nalatenschap van klagers op de derdenrekening van zijn kantoor doen storten en deze vervolgens verrekend met zijn declaraties. Hierdoor heeft de advocaat het vertrouwen in de advocatuur op ernstige wijze geschaad, met name door het structurele karakter van dit optreden. Door de raad opgelegde maatregel wordt met eenparigheid van stemmen verhoogd.

Beslissing van 11 januari 2016

in de zaak 150001           

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagsters

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 15 juni 2015, onder nummer L266-2014, aan partijen toegezonden op 15 juni 2015, waarbij een klacht van klaagsters tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn praktijk voor de duur van twee weken is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:141.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 1 juli 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een brief van de heer H, gemachtigde van klaagster 2 van 6 oktober 2015, (ontvangen door het Hof op 29 oktober 2015!);

-    een aanvullende brief van verweerder van 30 oktober 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 november 2015, waar klaagster 1 en H, namens klaagster 2 en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij eigenmachtig heeft opgetreden door zonder opdracht de nalatenschap van vader te beheren, door te weigeren rekening en verantwoording af te leggen, door in 2013 gronden van de nalatenschap te verpachten zonder fiat van de erfgenamen en door gelden die aan erven toekomen te innen op zijn derdengeldrekening.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    De raad heeft in zijn beslissing waarvan beroep,  onder 2 de feiten vastgesteld die ook het hof tot uitgangspunt dienen nu daarover partijen geen bewaren hebben kenbaar gemaakt.

4.2    Naar de kern samengevat komen deze feiten er op neer dat verweerder aanvankelijk optrad als advocaat van vader M in zijn geschil met een van zijn dochters. In 1984 is vader M overleden. Verweerder is  nadien  blijven optreden als vertegenwoordiger van de nalatenschap. In ieder geval vanaf 2005/ 2006 is verweerder opgetreden als bewindvoerder in de nalatenschap van (vader) M, terwijl toen enige erfgenamen hem expliciet hebben laten weten dat hij niet (langer) als hun gemachtigde kon optreden. Verweerder heeft vervolgens op eigen naam een pachtovereenkomst gesloten met een derde partij over onroerende zaken die tot de nalatenschap behoorden. Verweerder heeft nimmer rekening en verantwoording aan de erven afgelegd. Opbrengsten in de nalatenschap liet verweerder overmaken op een derdenrekening van zijn (toenmalige) kantoor  en verrekende daarmee declaraties van zijn kant. Dat de erven daarvoor toestemming hadden gegeven is niet gebleken.

5    BEOORDELING

          Verweerder  heeft in appel aangevoerd dat de feitelijke situatie tussen de erven  en het ontbreken van overeenstemming onder hen, hem dwong te handelen zoals hij al die jaren heeft gedaan.

Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder  door zijn optreden gedurende vele jaren zonder toereikende machtiging, zonder periodiek rekening en verantwoording af te leggen en door bovendien gelden uit die nalatenschap op de derdenrekening van zijn kantoor te doen storten en deze vervolgens te verrekenen met zijn declaraties, het vertrouwen in de advocatuur op ernstige wijze heeft geschaad. Met name het structurele karakter van zijn handelen rekent het hof hem zwaar aan. Het hof acht dan ook met eenparigheid van stemmen een schorsing voor de duur van vier weken op zijn plaats. In zoverre zal de beslissing van de raad worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 15 juni 2015 met het nummer L.266-2014, doch voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken is opgelegd;

                   en opnieuw rechtdoende;    

-legt aan verweerder op de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken;

-bepaalt dat de schorsing ingaat op 1 februari 2016;

-bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, D.J. Markx, M. Pannevis en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2016.

griffier        voorzitter                     

De beslissing is verzonden op 11 januari 2016.