ECLI:NL:TAHVD:2016:16 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7587

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:16
Datum uitspraak: 08-01-2016
Datum publicatie: 26-01-2016
Zaaknummer(s): 7587
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is vóór de behandeling bij de raad overleden. De volmacht van klager aan een derde om de behandeling van de klachtzaak over te nemen is door zijn overlijden komen te vervallen. Dit betekent dat de behandeling van de klacht bij de raad gestaakt had moeten worden, tenzij de raad aanleiding had gezien om de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend voort te zetten alsof deze van de deken afkomstig was. Dat stadium is echter inmiddels gepasseerd. Het hof vernietigt de beslissing van de raad en verstaat dat de behandeling van de klacht door het overlijden van klager is gestaakt.  

Beslissing

van 8 januari 2016   

in de zaak 7587

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 8 juni 2015, onder nummer 15-033A, aan partijen toegezonden op 8 juni 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:165.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 juni 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder van 14 juli 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 november 2015, waar de heer N en verweerder zijn verschenen. N heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: 

a)    hij vertrouwelijke en persoonlijke stukken, die klager aan de cliënt van verweerder ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van onderhandelingen van de cliënt van verweerder in diens hoedanigheid van voormalig gemachtigde van klager met de Belastingdienst, na ontvangst van die informatie van zijn cliënt, heeft verstrekt aan derden, te weten N en R;

b)    hij heeft nagelaten zijn cliënt erop te wijzen dat voornoemde stukken door zijn cliënt niet ter beschikking van derden hadden mogen worden gesteld.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder is de advocaat van mr. B, de wederpartij van klager. Verweerder heeft B bijgestaan in een geschil over de betaling van declaraties van B wegens advieswerkzaamheden voor de heren S, B en R – en hun achterban -  inzake de belastingheffing over de pensioenen van voormalige werknemers van internationale organisaties die in Nederland wonen.

4.2    Op 2 oktober 2014 heeft verweerder aan klager, en in kopie aan N en R, een brief geschreven met de reactie van zijn cliënt B op het standpunt van S, N en R over de verschuldigdheid van de declaraties van B. Aan die brief waren zeven bijlagen gehecht, waarvan bijlage 6 een e-mail betrof van B van 13 oktober 2013 aan de belastingdienst betreffende het bezwaarschrift van S tegen de hem opgelegde aanslagen IB/PH 2007, 2008 en 2009. Bij deze e-mail waren weer bijlagen gevoegd, waaronder door S opgestelde berekeningen van door hem volgens de uitgangspunten van B verschuldigde inkomstenbelasting over 2007, 2008 en 2009.

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1    De klager, S, is na het indienen van de klacht en de behandeling daarvan door de deken, vóór de zitting bij de raad overleden. N heeft ter zitting van het hof verklaard dat  S hem vóór zijn overlijden heeft gevraagd de behandeling van de klachtzaak van hem over te nemen, en daarvoor een machtiging heeft afgegeven.

Een volmacht eindigt echter door de dood (art. 3:72 aanhef en sub a BW), zodat N, ook al ten tijde van de behandeling van de klacht ter zitting van de raad, niet meer als gemachtigde kon gelden.

5.2    Het overlijden van een klager brengt op zichzelf niet mee dat de klacht als vervallen of ingetrokken moet worden beschouwd. Het hof heeft in gevallen waarin de klager tijdens de procedure in hoger beroep is overleden, wel overwogen (HvD 8 februari 2010, 5584, YA0312) dat overeenkomstige toepassing moet worden gegeven aan art. 47a Advocatenwet, dat – in de tot 1 januari 2015 geldende tekst van de wet, die hier van toepassing is - inhoudt dat als een klacht wordt ingetrokken, de behandeling wordt gestaakt tenzij het hof om redenen van algemeen belang beslist dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet, in welk geval de klacht verder wordt behandeld alsof deze van de deken afkomstig is.

5.3    In dit geval is klager echter niet tijdens maar al vóór de procedure in hoger beroep overleden, en is het hoger beroep van de na het overlijden van klager gewezen uitspraak van de raad ingesteld door een derde op naam van de overleden klager. Dat is niet mogelijk.

5.4    De slotsom luidt dat nu S al vóór de behandeling bij de raad is overleden, en de volmacht aan N door het overlijden van S is komen te vervallen, de behandeling van de klacht bij de raad had moeten worden gestaakt tenzij de raad aanleiding had gezien om de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, voort te zetten alsof deze van de deken afkomstig was. Dat stadium is echter inmiddels gepasseerd. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen en verstaan dat de behandeling van de klacht door het overlijden van klager is gestaakt.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 juni 2015 onder nummer 15-033A, en opnieuw rechtdoende:

verstaat dat de behandeling van de klacht door het overlijden van klager is gestaakt.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, W.A.M. van Schendel, I.E.M. Sutorius en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2016.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 8 januari 2016.