ECLI:NL:TAHVD:2016:154 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 150078

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:154
Datum uitspraak: 11-07-2016
Datum publicatie: 12-07-2016
Zaaknummer(s): 150078
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van een advocaat dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij de Raad voor Rechtsbijstand onjuist heeft geïnformeerd teneinde een toevoeging te krijgen voor de rechtsbijstand aan de voormalig cliënt van klager, thans de cliënt van verweerder, in de tuchtzaak. Ook wordt verweerder verweten dat hij stiekem een toevoeging heeft aangevraagd en daarmee in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17. Beide klachtonderdelen zijn ook in hoger beroep ongegrond. Het staat de klager of zijn advocaat vrij om voor indiening van een klacht te informeren of hij daartoe een toevoeging kan krijgen. De mededelingen van verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand blijven binnen de vrijheid die verweerder toekomt.

Beslissing

van 11 juli 2016

in de zaak 150078

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissingen van:

- de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 19 september 2014, onder nummer 14-221A, aan partijen toegezonden op 19 september 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a kennelijk ongegrond is verklaard en klachtonderdeel b als kennelijk niet-ontvankelijk is afgewezen;

- de raad van 2 februari 2015, eveneens onder nummer 14-221A, aan partijen toegezonden op 2 februari 2015, waarbij het verzet van klager gegrond is verklaard, de klacht is verwezen naar de deken voor nader onderzoek en de zaak voor het overige is aangehouden voor iedere verdere beslissing;

- de raad van 7 september 2015, eveneens onder nummer 14-221A, aan partijen toegezonden op 7 september 2015, waarbij klachtonderdeel a ongegrond is verklaard en klachtonderdeel b niet-ontvankelijk is verklaard.

De beslissingen zijn gepubliceerd op tuchtrecht.nl als respectievelijk ECLI:NL: TADRAMS:2014:255, ECLI:NL:TADRAMS:2015:33 en ECLI:NL:TADRAMS:2015: 223.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van de beslissingen van de raad van 2 februari 2015 en 7 september 2015 in hoger beroep is gekomen, is op 6 oktober 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder van 28 oktober 2015;

- een emailbericht van verweerder aan het hof van 4 januari 2016 waarin hij aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.3 Het hof heeft de zaak, na een eerdere aanhouding, mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 mei 2016, waar klager en zijn gemachtigde zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de Raad voor Rechtsbijstand onjuist heeft geïnformeerd teneinde een toevoeging te verkrijgen voor de rechtsbijstand aan de heer A in de tuchtzaak.

3.2 Met gedragsregel 17 verdraagt zich volgens klager niet dat een advocaat stiekem een toevoeging aanvraagt om tegen een andere advocaat een tuchtprocedure te voeren. Klager heeft met de heer A geen verboden prijsafspraken gemaakt, zoals verweerder in zijn brief van 30 mei 2013 aan de Raad voor Rechtsbijstand schrijft. Voorts stelt verweerder in strijd met de waarheid dat A hersenletsel heeft en dat de uitkomst van de tuchtprocedure van belang is voor de civiele procedure.

3.3 Het hof verstaat deze klacht zo dat twee onderdelen moeten worden onderscheiden:

a. het verwijt van klager dat verweerder stiekem een toevoeging aanvraagt en daarmee in strijd handelt met gedragsregel 17; b. het verwijt dat verweerder de raad voor de rechtsbijstand onjuist heeft geïnformeerd in een poging een toevoeging te verkrijgen.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan.

4.1 Klager heeft in het verleden de heer A bijgestaan in een letselschadezaak. Nadat de heer A naar een andere advocaat was overgestapt, heeft klager hem gedagvaard tot betaling van enkele declaraties voor een bedrag van circa EUR 5.600,-. Verweerder heeft de heer A in die civiele procedure bijgestaan, voor welke bijstand hij een toevoeging heeft verkregen. De rechtbank heeft zich bij vonnis van 9 oktober 2013 onbevoegd verklaard.

4.2 Verweerder heeft ten behoeve van de heer A ook voor de te voeren tuchtprocedure een toevoeging aangevraagd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft verweerder verzocht zijn verzoek nader toe te lichten. Verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand bij brief van 30 mei 2013 als volgt bericht:

"Cliënt is ooit bijgestaan door [klager]. Deze heeft met cliënt verboden tariefafspraken gemaakt en daardoor in strijd gehandeld met Regel 24 van de Gedragsregels. Een tamelijk ernstig vergrijp. Te meer nu [klager] van cliënt uit hoofde van die afspraak betaling vordert.

Cliënt die als gevolg van zijn ongeval in 2007 onder meer hersenletsel heeft opgelopen kan niet zelfstandig optreden.

Hij heeft geen benul van de inhoud van de Gedragsregels, weet niet hoe een klacht in te dienen en deze te formuleren en is al helemaal niet in staat bij de tuchtrechter, de Raad van Discipline, zijn standpunt tegenover [klager] te verwoorden.

Een uitspraak van de tuchtrechter is bovendien van groot belang voor de afloop van de civiele procedure.

Kortom, u ziet dat met het entameren en doorvoeren van een tuchtprocedure zowel veel tijd is gemoeid als specialistische kennis is vereist. Daarbij komt dat het niet blijft bij het indienen van een klacht, maar het voeren van een procedure doorgaans, zeker in deze zaak, noodzakelijk is.

Ik verzoek u dan ook de toevoeging te verlenen."

4.3 Hierop heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging aan verweerder verleend. Klager heeft de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd op welke gronden de toevoeging is verleend aan verweerder. De Raad voor Rechtsbijstand heeft klager op 6 november 2013, voor zover relevant, bericht:

"Voor het indienen van een klacht tegen een advocaat wordt geen toevoeging verstrekt, tenzij: * er sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid of

* er sprake is van zwaarwegende belangen van de rechtzoekende. (…)

Uit de door [verweerder] verstrekte informatie bij de aanvraag heeft de Raad opgemaakt dat hier sprake was van een uitzonderling op de regel en heeft, op basis hiervan een toevoeging verstrekt."

4.4 Verweerder heeft namens de heer A op 25 oktober 2013 bij de deken een tuchtklacht ingediend tegen klager, waarbij de heer A zich er onder meer over beklaagt dat a) klager hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp en

b) klager geen betalingsafspraken met hem heeft gemaakt.

De raad van discipline heeft deze klachtonderdelen bij beslissing van 9 maart 2015 gegrond geacht en het hof heeft deze beslissing, voor zover het deze klachtonderdelen betreft, bij beslissing van 26 oktober 2015 bekrachtigd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2 Uit de aanhef van het beroepschrift blijkt dat klager beroep heeft aangetekend tegen zowel de beslissing van 2 februari 2015 als die van 7 september 2015 maar tegen die eerste beslissing geen grieven heeft gericht. Tijdens de behandeling heeft klager toegelicht dat beoogd is alleen beroep aan te tekenen tegen de (eind)beslissing van 7 september 2015, zodat het hof daar ook van uitgaat.

Met betrekking tot het klachtonderdeel a.: het verwijt van klager dat verweerder stiekem een toevoeging aanvraagt daarmee in strijd handelt met gedragsregel 17

5.3 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel en het daartegen gerichte verweer stelt het hof voorop dat de gedragsregels mede dienen tot instandhouding van een onderlinge verhouding binnen de beroepsgroep die is gebaseerd op welwillendheid en vertrouwen. Dit draagt bij aan een goede beroepsuitoefening.

Anderzijds vereist die beroepsuitoefening dat het te dienen partijbelang daaraan niet ondergeschikt wordt gemaakt. Van een advocaat zal in een mogelijk spanningsveld tussen enerzijds het partijbelang en anderzijds het in gedragsregel 17 neergelegde streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, mogen worden verwacht dat hij bij de behartiging van het partij belang, het in deze gedragsregel neergelegde streven niet uit het oog verliest.

5.4 De grief van klager is gestoeld op de stelling dat de klacht, zoals deze later door verweerder is ingediend bij de deken, nooit op voorhand aan klager is voorgelegd. voordat deze bij de deken werd ingediend. Na 1 januari 2015 is het niet meer mogelijk op een dergelijke wijze rauwelijks een klacht in te dienen, omdat een klacht eerst door de klager/cliënt aan de advocaat moet worden voorgelegd. Deze gedragsrechtelijke verplichting van een advocaat bestond ook al voor 1 januari 2015. Deze norm strekt tot doel de advocaat de gelegenheid te bieden tekst en uitleg te geven. Samenvattend stelt klager dat verweerder, door gedragsregel 17 niet in acht te nemen, zijn belangen heeft geschaad. Er had veel gedoe voorkomen kunnen worden als de argumenten meteen gewisseld waren.

5.5 Het hof overweegt het volgende. Het verwijt dat klager verweerder maakt is dat verweerder stiekem een toevoeging heeft aangevraagd. Alvorens een klacht over een advocaat in te dienen verdient het de voorkeur eerst met de betreffende advocaat te overleggen over een voorgenomen klacht. Het staat de klager of zijn advocaat echter vrij eerst te informeren of hij daartoe een toevoeging kan verkrijgen.

Met betrekking tot het klachtonderdeel b.: het verwijt dat verweerder de raad voor de rechtsbijstand onjuist heeft geïnformeerd in een poging een toevoeging te verkrijgen

5.6 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel en het daartegen gerichte verweer stelt het hof het volgende voorop. Partijdigheid bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.7 De grief van klager is dat de brief van 30 mei 2013 in zijn geheel moet worden beoordeeld en de inhoud in samenhang moet worden bezien. In dit verband wordt aangevoerd dat deze brief onjuistheden vermeldt met betrekking het gestelde hersenletsel dat de cliënt van verweerder bij een ongeval heeft opgelopen en de gestelde “verboden prijsafspraak”, alsmede suggestieve opmerkingen met betrekking de ernst van het vergrijp, het niet vermelden van een al aanhangige procedure bij de civiele rechter, het belang van vertegenwoordiging van een advocaat, het belang van een tuchtprocedure voor de uitkomst van de civiele procedure en de vereiste specialistische kennis voor (het voeren van) een tuchtprocedure.

5.8 Met betrekking tot de vermeende onder 5.7 genoemde onjuistheden heeft verweerder een beroep gedaan op een verklaring van N van 13 juni 2007, waarin de arts-medisch adviseur drs. N onder meer verklaart dat betrokkene door het ongeval ook een hersenletsel heeft opgelopen in de vorm van een commotio cerebri. Daarnaast heeft verweerder verwezen naar de beslissing van 26 oktober 2015 waarin dit hof de gegrondverklaring door de raad van discipline van de klachtonderdelen van de cliënt van verweerder dat a) klager hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp en b) klager geen betalingsafspraken met hem heeft gemaakt, heeft bekrachtigd. Tegen deze achtergrond zijn de mededelingen in de brief van 30 mei 2013, ook indien in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van het hof binnen de ruime voor een advocaat geldende bandbreedte gebleven. De mededelingen waren erop gericht een toevoeging te verkrijgen waar dat in beginsel niet mogelijk is, de mededeling over het hersenletsel was op zichzelf niet onjuist en vast is komen te staan dat verweerder goede grond had voor zijn stelling dat klager wat betreft de met betrokkene gemaakte tariefafspraken onjuist heeft gehandeld.

5.9 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 september 2015, gewezen onder nummer 14-221A.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T.E. van der Spoel, T.H. Tanja-van den Broek en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 juli 2016.