ECLI:NL:TAHVD:2016:153 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160039
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2016:153 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-07-2016 |
Datum publicatie: | 12-07-2016 |
Zaaknummer(s): | 160039 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën |
Beslissingen: | Klacht gegrond, zonder maatregel |
Inhoudsindicatie: | Klager is niet ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat het te laat is ingediend. Ook in hoger beroep is de klacht dat verweerster haar uurtarief niet met klager, die tezamen met de ex-echtgenote van klager cliënt van verweerster is, heeft besproken gegrond. Uitgangspunt is dat een advocaat de financiële consequenties van de opdracht met de cliënt dient te bespreken (gedragsregel 26). Verweerster diende deze regel in acht te nemen jegens klager nu ook hij opdrachtgever was. Ondanks de mededeling van de ex-echtgenote met klager in de cc dat zij en klager de bijlagen, waaronder de opdrachtbevestiging waarin het uurtarief is vermeld, hebben gelezen, had verweerster bij klager moeten verifiëren of hij inderdaad op de hoogte was van de financiële afspraken. Geen maatregel, omdat verweerster zich bewust was van haar verplichting en goede grond had te veronderstellen dat klager op de hoogte was van de financiële consequenties van de opdracht. |
Beslissing
van 11 juli 2016
in de zaak 160039
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 25 januari 2016, onder nummer 15-215, aan partijen toegezonden op 25 januari 2016, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster klachtonderdeel c deels gegrond en deels ongegrond is verklaard en de klachtonderdelen a, b, d, e, f, g en h ongegrond zijn verklaard. Aan verweerster is de maategel van een waarschuwing opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:29.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 februari 2016 ter griffie van het hof ontvangen. Klager heeft bij op 5 april 2016 ter griffie van het hof ontvangen brief op de appelmemorie gereageerd en daarin aangegeven al zijn klachten te handhaven.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het e-mailbericht van klager aan het hof van 21 april 2016;
- de brief met bijlagen van verweerster van 3 mei 2016.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 mei 2016, waar verweerster is verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
c) haar uurtarief niet met klager te bespreken en niet in te gaan op het verzoek van klager om urenstaten aan hem toe te sturen, terwijl zelfs niet de volledige factuur door klager is ontvangen.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan (voor zover in hoger beroep nog van belang):
4.1 Verweerster heeft klager en zijn ex-echtgenote begeleid bij het regelen van de gevolgen van de echtscheiding. Verweerster heeft een echtscheidingsconvenant opgesteld en vervolgens ervoor gezorgd dat de echtscheiding werd uitgesproken en ingeschreven. Oorspronkelijk had alleen de ex-echtgenote van klager zich tot verweerster gewend om de echtscheiding te regelen. Later is ook klager cliënt van verweerster geworden.
4.2 In een brief aan klager van 11 oktober 2012 schrijft verweerster dat de ex-echtgenote van klager zich tot haar heeft gewend en vraagt zij klager of hij mee wil praten over een regeling van de echtscheiding in welk geval verweerster voorstelt dat klager eerst een uur apart met verweerster spreekt, omdat zij dat inmiddels ook met de ex-echtgenote van klager heeft gedaan en op deze wijze een eventuele voorsprong in de informatievoorziening wordt opgeheven. In deze brief wordt geen uurtarief genoemd.
4.3 In een per e-mail verzonden opdrachtbevestiging van diezelfde datum, gericht aan de ex-echtgenote van klager, wordt het door verweerster in de zaak gehanteerde uurtarief van € 195,- inclusief kantoorkosten, maar exclusief btw, genoemd.
4.4 De secretaresse van verweerster heeft op 9 oktober 2012 aan de ex-echtgenote van klager stukken toegezonden. Verweerster stelt dat daarbij de opdrachtbevestiging zat waarin het uurtarief is genoemd.
4.5 In een e-mail aan verweerster van 15 oktober 2012 schrijft de ex-echtgenote vervolgens het volgende: “Hartelijk dank voor je gemailde brief. Zowel ik als mijn echtgenoot hebben de bijlagen gelezen. Mijn echtgenoot vindt het terecht belangrijk dat je beschikt over de juiste feitelijke gegevens wat betreft financiën, belasting e.d. Hij is van mening dat ik nu onvolledige informatie heb aangedragen. We zouden graag op korte termijn een gezamenlijke afspraak willen maken. Voorafgaand aan die afspraak kan ik dan de betreffende stukken (Fiscale rapporten bijvoorbeeld) nog langs brengen.”
4.6 In de zaak zijn drie declaraties verzonden en voldaan:
- d.d. 1 november 2012 van € 1.592,66
- d.d. 5 december 2012 van € 1.156,16
- d.d. 31 januari 2013 van € 408,57
4.7 Als bijlagen bij een e-mail van 11 februari 2013 heeft verweerster aan klager specificaties van haar declaraties gezonden. In deze e-mail wordt verwezen naar een verzoek van klager daartoe van 9 februari 2013. Verweerster stelt dat dit het eerste verzoek daartoe was.
5 BEOORDELING
5.1 Artikel 56 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de klager, die de klacht heeft ingediend die tot de beslissing van de raad van discipline heeft geleid, gedurende dertig dagen na verzending van die beslissing hoger beroep kan instellen tegen die beslissing indien zijn klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard.
5.2 Het beroep van klager is te laat ingesteld. Zijn beroepschrift is eerst op 5 april 2016 ter griffie van het hof ontvangen, terwijl de termijn waarbinnen klager hoger beroep kon instellen eindigde op de dertigste dag na de verzending (op 25 januari 2016) van de beslissing van de raad, dus op 24 februari 2016. Het beroep van klager is derhalve niet-ontvankelijk.
5.3 Ten aanzien van het beroep van verweerster overweegt het hof als volgt.
5.4 De raad heeft ten aanzien van het eerste deel van klachtonderdeel c vooropgesteld dat het de nodige bevreemding wekt dat klager – indien hij zoals hij stelt ook niet via zijn ex-echtgenote van het uurtarief op de hoogte was – niet zelf bij zijn kennismaking met verweerster naar de condities waaronder zij haar werkzaamheden zou verrichten heeft geïnformeerd. Hij heeft dat kennelijk aan zijn ex-echtgenote overgelaten, die deze nota’s vervolgens ook heeft betaald. Dit doet volgens de raad echter niet af aan de eigen verplichting van verweerster om zich ervan te vergewissen dat klager op de hoogte was van de financiële consequenties van haar optreden voor klager. Zij had niet mogen afgaan op de enkele mededeling van de ex-echtgenote dat klager een gemailde brief had gelezen. Om die reden achtte de raad klachtonderdeel c in zoverre gegrond en is aan verweerster de maatregel van een waarschuwing opgelegd.
5.5 Verweerster voert in haar beroepschrift tegen dit oordeel aan dat uit de hiervoor in 4.5 genoemde e-mail van de ex-echtgenote van klager van 15 oktober 2012, die cc aan klager is gestuurd, blijkt dat klager kennis heeft genomen van de opdrachtbevestiging en het daarin vermelde tarief. In de daarop volgende gesprekken is het tarief niet aan de orde geweest. Daarbij wijst verweerster erop dat de ex-echtgenote van klager haar debiteur was en dat de facturen dan ook door haar zijn betaald. Bovendien blijkt het uurtarief uit de facturen, waarvan klager heeft kennisgenomen. Tot slot acht verweerster de opgelegde maatregel disproportioneel. Ter zitting heeft klaagster nog aan het voorgaande toegevoegd dat zij een concept voor een brief aan klager had opgesteld, maar na ontvangst van de e-mail van 15 oktober 2012 van verzending heeft afgezien. Desgevraagd heeft zij verklaard dat zij klager wel als mede-opdrachtgever beschouwde.
5.6 Uitgangspunt is dat een advocaat, wanneer hij een opdracht aanvaardt, de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en inzicht dient te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren (gedragsregel 26). Verweerster diende deze regel ook in acht te nemen jegens klager, nu ook hij als opdrachtgever had te gelden. Daaraan doet niet af dat de facturen aan de ex-echtgenote van klager werden gestuurd en door deze werden betaald.
5.7 Uit het feit dat verweerster een conceptbrief aan klager heeft opgesteld, maar na ontvangst van de e-mail van zijn ex-echtgenote van 15 oktober 2012 van verzending ervan heeft afgezien, blijkt dat verweerster zich ervan bewust is geweest dat zij ook jegens klager als mede-opdrachtgever gehouden was de financiële consequenties van de opdracht kenbaar te maken. Zij heeft evenwel uit de mededeling in bedoelde e-mail van de ex-echtgenote van klager, dat zowel zij als klager de bijlagen bij de hiervoor in 4.3 genoemde e-mail van verweerster hadden gelezen, afgeleid dat klager reeds kennis had genomen van de opdrachtbevestiging en het daarin genoemde tarief. Daarbij heeft zij betrokken dat de e-mail van 15 oktober 20102 cc naar klager was verzonden en dat klager de financiële consequenties van de opdracht in het daarop volgende gesprek niet aan de orde heeft gesteld.
5.8 Het hof is met de raad van oordeel dat verweerster, ondanks de inhoud van de e-mail van 15 oktober 2012 en de omstandigheid dat deze cc naar klager was verzonden, bij klager had moeten verifiëren of hij inderdaad op de hoogte was van de in de opdrachtbevestiging vermelde financiële afspraken, te meer nu het ging om een echtscheidingssituatie. Dat klager er zelf niet naar heeft gevraagd en achteraf heeft kunnen kennisnemen van de facturen doet daaraan niet af.
5.9 Hoewel het desbetreffende onderdeel van de klacht dus gegrond is, ziet het hof geen aanleiding om daarvoor een maatregel op te leggen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verweerster weliswaar gehouden was om te verifiëren of klager op de hoogte was van de afspraken als hiervoor genoemd, maar dat verweerster zich van haar verplichting bewust is geweest en inderdaad goede grond had te veronderstellen dat ook klager van de opdrachtbevestiging en de daarin vermelde financiële consequenties op de hoogte was. In zoverre zal de beslissing van de raad worden vernietigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klager in zijn tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 januari 2016, onder nummer 15-215, ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk;
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in her ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 januari 2016, gewezen onder nummer 15-215 voor zover daarbij aan verweerster de maatregel van een waarschuwing is opgelegd;
bekrachtigt die beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T.E. van der Spoel, T.H. Tanja-van den Broek en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 juli 2016.