ECLI:NL:TAHVD:2016:129 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160028

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:129
Datum uitspraak: 27-06-2016
Datum publicatie: 28-06-2016
Zaaknummer(s): 160028
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De verwerende advocaat is niet ontvankelijk in het door hem ingestelde (incidenteel) beroep omdat het na de beroepstermijn is ingesteld. Klacht dat verweerder de eigen bijdrage niet aan klager heeft willen terugbetalen omdat hij niets zou hebben gedaan, is ongegrond. De toevoeging is afgegeven voor een huurzaak die verweerder in zijn geheel heeft behandeld, zodat klager de eigen bijdrage was verschuldigd. Bekrachtiging oordeel raad.

Beslissing

van 27 juni 2016   

in de zaak 160028

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 18 januari 2016, onder nummer R. 4746/15.56, aan partijen toegezonden op 19 januari 2016, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard, klachtonderdeel b ongegrond en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:15.  

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 januari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager van 31 maart 2016;

-    de brief van klager van 3 april 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 april 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    de hoofdzaak, betreffende het feit dat hij vanaf juli 2011 door gemeente en politie geterroriseerd werd, niet aanhangig heeft gemaakt;

b)    de door klager betaalde eigen bijdrage niet heeft willen terugbetalen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan, voor zover in hoger beroep nog van belang:

4.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een huurkwestie in de periode november 2011 tot en met oktober 2012. Klager weigerde om hem moverende redenen de huur voor de door hem bewoonde woning te betalen en wilde terugkeren naar een andere, eerder door hem van dezelfde huurder gehuurde woning. De verhuurder ging in december 2011 over tot dagvaarding, waarbij onder meer ontbinding van de huurovereenkomst met klager werd gevorderd. Bij vonnis van 5 oktober 2012 is de vordering van de verhuurder toegewezen.

4.2    Verweerder heeft klager bij brief van 25 november 2013 bericht dat het vonnis te verwachten was, dat hij klager duidelijk had laten weten dat hij het standpunt van klager niet deelde en dat hij niet in hoger beroep zou gaan omdat dat kansloos was.

4.3    Verweerder heeft voor klager een toevoeging aangevraagd voor advies c.q. bijstand in de procedure in eerste aanleg, en deze toevoeging ook verkregen.

5    BEOORDELING 

5.1    Nu de klacht in deze zaak op 29 oktober 2014 en dus vóór 1 januari 2015 is ingediend bij de deken is op de behandeling en beoordeling van de klacht de Advocatenwet zoals die vóór 1 januari 2015 luidde, van toepassing.

5.2    In hoger beroep is nog slechts klachtonderdeel b) aan de orde. Voor zover verweerder heeft bedoeld met zijn verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beslissing ten aanzien van klachtonderdeel a (het verweerschrift is daarover niet geheel duidelijk), overweegt het hof dat verweerder in dat hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu - volgens vaste jurisprudentie van het hof - het instellen van incidenteel beroep na afloop van de beroepstermijn niet mogelijk is. Klager kan met betrekking tot een gegrond verklaard klachtonderdeel geen hoger beroep instellen.

5.3    Tijdens de behandeling van de zaak ter zitting is het hof gebleken dat, anders dan door de raad overwogen, geen sprake was van een eigen bijdrage ad € 50,--, die geheel onbetaald is gebleven, maar van een eigen bijdrage ad € 725,--, waarvan door klager € 675,-- is betaald en een gedeelte ad € 50,-- onbetaald is gebleven. Verweerder heeft het hof desgevraagd medegedeeld het onbetaald gebleven deel van de eigen bijdrage te hebben afgeboekt.

5.4    Klager is van mening dat het betaalde deel van de eigen bijdrage door verweerder aan hem zou moeten worden terugbetaald. Hij heeft aangevoerd dat hij verweerder niet (alleen) voor de huurkwestie heeft ingeschakeld, maar met name en juist in verband met zijn problemen met de gemeente en de politie. Klager voelde zich door hen geterroriseerd. Verweerder zou niets voor hem hebben gedaan en daarom zou ook de eigen bijdrage door hem niet verschuldigd zijn. 

5.5    Verweerder heeft klager in de huurzaak evenwel bijgestaan, zowel voor als tijdens de door de verhuurder aanhangig gemaakte procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de toevoeging, waarvoor de eigen bijdrage (grotendeels) door klager is betaald, is afgegeven voor die huurzaak met als omschrijving “geschil huur woonruimte, terugkeer oude woning”. Deze zaak is in zijn geheel door verweerder behandeld. De eigen bijdrage was dan ook door klager verschuldigd en voor terugbetaling daarvan, geheel of gedeeltelijk, bestaat geen aanleiding. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart verweerder niet ontvankelijk in zijn incidenteel beroep (voor zover ingesteld)  tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a en de opgelegde waarschuwing;

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 januari 2016, onder nummer R. 4746/15.56 ten aanzien van klachtonderdeel b.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. H. van Loo, J.C. van Oven, M. Pannevis en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2016.

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 27 juni 2016.