ECLI:NL:TAHVD:2015:96 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7220

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:96
Datum uitspraak: 23-03-2015
Datum publicatie: 11-04-2015
Zaaknummer(s): 7220
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Verweerder vroeg GBA uittreksel aan voor bewijspositie in procedure niet ten behoeve van oproeping . Gegrond zonder maatregel.

Beslissing van 23 maart 2015

in de zaak 7220

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 30 juni 2014, onder nummer OB 263 2013, aan partijen toegezonden op 1 juli 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRSHE:2014:175.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 januari 2015, waar klaagster en verweerder zijn verschenen. Beiden hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

3.1 verweerder in het kader van een echtscheidingsprocedure ten onrechte de historische adresgegevens van klaagster heeft opgevraagd bij de afdeling burgerzaken van de gemeente ’s-Hertogenbosch;

3.2 verweerder zich tijdens een zitting op 7 mei 2013 onnodig grievend heeft uitgelaten door te stellen dat zich bij haar een obsessief waanidee heeft ontwikkeld dat de cliënt van verweerder van alles zou achterhouden.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Verweerder treedt op als advocaat van de wederpartij van klaagster in onder andere een echtscheidingsprocedure.

4.2 In het kader van die procedure is onder verantwoordelijkheid van verweerder op 1 mei 2013 “voor een gerechtelijke procedure een historisch uittreksel vanaf 3 10 1986” van klaagster bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente ’s Hertogenbosch (hierna: de gemeente) opgevraagd onder vermelding van haar BSN-nummer.

Op 3 mei 3013 heeft de gemeente gevolg gegeven aan dit verzoek.

4.3 Verweerder heeft dit uittreksel voorafgaand aan een zitting op 21 mei 2013 in de echtscheidingsprocedure ingebracht.

4.4 Verder heeft verweerder op 7 mei 2013 tijdens een zitting in kort geding zich in de volgende bewoordingen uitgelaten: “Bij de vrouw heeft zich een obsessief waanidee ontwikkeld dat de man van alles achter zou houden. En het lijkt er op dat mr. B. volledig meegaat in de obsessie van zijn cliënte”.

4.5 Klaagster heeft zich hierover vervolgens bij brief van 17 juni 2013 bij de deken beklaagd.

5 BEOORDELING

5.1 De grief van klaagster dat de raad geen volledige uitvoering heeft gegeven aan het recht op hoor en wederhoor behoeft geen nadere bespreking omdat, wat er verder van die grief zij, klaagster in ieder geval in hoger beroep de gelegenheid heeft gekregen en gebruikt haar standpunt naar voren te brengen en te reageren op het standpunt van verweerder.

5.2 Ook de grief gericht tegen de door de raad omschreven feiten behoeft geen nadere behandeling, nu het hof de feiten zelfstandig vaststelt.

5.3 Met klaagster is het hof van oordeel dat klachtonderdeel 1 mede omvat het door klaagster gestelde ongeoorloofde gebruik van het Burgerservicenummer en het in het geding brengen van het volgens klaagster ongeoorloofd aangevraagde en verkregen historisch uittreksel in de echtscheidingsprocedure. Het hof zal dit aspect van dit klachtonderdeel bij de motivering van de beslissing betrekken.

5.4 Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klaagster. Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de wederpartij er van behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot, tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare

wijze worden geschaad. Met inachtneming van de norm zal het hof de beide klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

m.b.t. klachtonderdeel 1

5.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn cliënt een materieel belang had bij het opvragen van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie om zo (meer) duidelijkheid te verkrijgen over de datum van feitelijk uiteengaan van partijen.

5.6 De klacht van klaagster komt er in de kern op neer dat uit art. 98 van de Wet gemeentelijke basisadministratie (Wet GBA) volgt dat verweerder het verzoek aan de gemeente niet voor dit doel had mogen aanwenden.

5.7 Artikel 98 lid 1 Wet GBA bepaalt:

“Aan een derde wordt op schriftelijk verzoek een gewaarmerkt afschrift verstrekt van de algemene gegevens en de verwijsgegevens voor zover de verstrekking van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift, dan wel voor zover die gegevens noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift en worden gevraagd door een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast.”

5.8 Uit de Memorie van Toelichting,1998-1999, 26410, nr. 3 p. 20 blijkt onder meer:

“In het gewijzigde eerste lid van artikel 98 is de verplichting tot verstrekking van gegevens die niet uitdrukkelijk bij wet is voorgeschreven, maar volgens de verzoeker wel noodzakelijk is in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift, ingeperkt. De gegevens kunnen in dat geval slechts worden verstrekt voor zover zij worden gevraagd door derden die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden zijn belast. Met deze omschrijving wordt beoogd de kring van derden te beperken tot bepaalde beroepsgroepen waarvan bijvoorbeeld door het bestaan van gedragscodes, mag worden aangenomen dat de leden daarvan op juiste wijze met de verstrekte gegevens zullen omgaan. In de bepaling wordt gesproken over “gerechtelijke werkzaamheden” en niet over “gerechtelijke taken”. Deze ruimere omschrijving beoogt niet alleen personen die uit hoofde van hun ambt met gerechtelijke taken zijn belast onder de bepaling te laten vallen, maar ook diegenen die uit hoofde van hun beroep gewoonlijk gerechtelijke werkzaamheden verrichten (zoals faillissementscuratoren en advocaten). Ingevolge dit artikel zullen in het vervolg bijvoorbeeld gegevens ten behoeve van het uitbrengen van een formulierdagvaarding door een advocaat aan deze in beginsel moeten worden verstrekt, maar zullen dergelijke verzoeken die afkomstig zijn van incassobureaus of particulieren geweigerd dienen te worden. Op deze wijze zijn passende waarborgen geschapen voor een gerechtvaardigde gegevensverwerking.”

5.9 Het hof is met klaagster van oordeel dat met het verzoek van verweerder een doel is nagestreefd dat op gespannen voet staat met de hiervoor aangehaalde wettekst en de daarop gegeven toelichting. Daaruit blijkt dat het voor onder meer de beroepsgroep advocatuur eenvoudiger is gemaakt privacygevoelige gegevens bij de gemeente op te vragen dan voor andere derden. De wettekst maakt duidelijk dat een advocaat, daartoe genoodzaakt doordat hij op formeel juiste wijze een procedure moet starten, een uittreksel mag opvragen ten behoeve van bijvoorbeeld de juiste personalia en woonplaats voor een dagvaarding.

De rechtvaardiging voor die voorkeursbehandeling is mede gelegen in het feit dat de advocatuur onderworpen is aan een gedragscode. Vanwege deze gedragscode wordt erop vertrouwd dat de advocaat geen ontoelaatbaar gebruik of misbruik zal maken van de mogelijkheid om op eenvoudige wijze hiervoor bedoelde gegevens bij de gemeente op te vragen. Op basis van dit vertrouwen wordt aangenomen dat de advocaat alleen verzoeken doet als daarvoor een noodzaak is in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift. Bewijsvergaring valt daar echter niet onder, aldus ook de door klaagster in het geding gebrachte jurisprudentie, hetgeen door verweerder niet is weerlegd en bestendig volgens onder andere de beslissingen van de Raad van State van 07-07-2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP8315 en ECLI:NL:RVS:2004:AP8316, Rechtbank 's Gravenhage 27-03-2006, CLI:NL:RBSGR:2006:AX8429, RvSt 04-10-2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY9413, RvSt 25-04-2012, CLI:NL:RVS:2012:BW3851 en RvSt 16-05-2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5946.

Nu uit de stellingen van verweerder voortvloeit dat hij het verzoek aan de gemeente heeft gedaan enkel om bewijs te vergaren met betrekking de datum van feitelijk uiteengaan van zijn cliënt en de wederpartij, had verweerder dit verzoek achterwege moeten laten. Door dit wel te doen, heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening als bedoeld in artikel 1 van de voor deze beroepsgroep geldende gedragsregels in enige mate geschaad. Het feit dat de gemeente het gevraagde uittreksel verstrekte, klaarblijkelijk ingegeven door de bovenomschreven gedachte dat er op wordt vertrouwd dat een advocaat een toelaatbaar verzoek indient, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van verweerder. In zoverre is de klacht gegrond.

5.10 Niet valt in te zien waarom verweerder bij dit verzoek het hem kennelijk bekende BSN nummer van klaagster niet had mogen vermelden. Niet is gesteld of gebleken dat verweerder op onregelmatige wijze aan dit nummer is gekomen.

m.b.t. klachtonderdeel 2

5.11 De raad heeft in de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 met betrekking tot dit klachtonderdeel een juiste maatstaf aangelegd en, getoetst aan deze maatstaf, nader gemotiveerd dat verweerder in dit geval in de gekozen bewoordingen is gebleven binnen de grenzen van wat betamelijk is. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere overwegingen en conclusies. Het hof neemt daarom de beslissing op dit onderdeel over.

m.b.t. een eventuele maatregel

5.12 Het is het hof allereerst niet gebleken dat verweerder op misleidende wijze het verzoek aan de gemeente heeft ingekleed. Bovendien is gebleken dat de (peil)datum van feitelijk uiteengaan van partijen in de procedure geen discussiepunt was, zodat klaagster hiervan in zoverre geen nadeel heeft ondervonden. Gelet hierop en op alle overige omstandigheden, acht het hof een gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel 1 zonder oplegging van een maatregel voldoende passend.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de onder nummer OB 263 2013 gegeven beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 30 juni 2014, maar alleen voor zover klachtonderdeel 1 volledig ongegrond is verklaard;

en, in zoverre opnieuw recht doende:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond voor zover verweerder in het kader van de echtscheidingsprocedure tussen zijn cliënt en klaagster ten onrechte historische adresgegevens van klaagster heeft opgevraagd bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente ’s-Hertogenbosch;

- verklaart klachtonderdeel voor het overige ongegrond;

- legt verweerder geen maatregel op;

- bekrachtigt die beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, A.A.H. Zegers, J.R. Krol en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.