ECLI:NL:TAHVD:2015:8 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7184

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:8
Datum uitspraak: 12-01-2015
Datum publicatie: 15-01-2015
Zaaknummer(s): 7184
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt inadequate bijstand te hebben geleverd in een strafzaak in Spanje. Handelen Spaanse advocaten wordt verweerder niet toegerekend. Ongegrond.

Beslissing van 12 januari 2015

in de zaak 7184

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 19 mei 2014, onder nummer ZWB 242 2013, aan partijen toegezonden op 20 mei 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.  

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 13 juni 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    email van klaagster aan het hof d.d. 13 juni 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 november 2014, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht, zoals deze door de raad is beoordeeld, houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder heeft geweigerd om tijdig hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank te Ibiza waarbij klaagster tot een gevangenisstraf is veroordeeld.

3.2    Uit het proces-verbaal van de zitting bij de raad blijkt dat de voorzitter de klacht bij aanvang van de zitting heeft geformuleerd als volgt:

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

1.    hij klaagster € 2.000,00 heeft laten betalen voor de te verlenen diensten, terwijl de strafzaak van klaagster vervolgens door de in Spanje ingeschreven advocaten, die werkzaam zijn bij het kantoor van verweerder, onzorgvuldig is behandeld, als gevolg waarvan klaagster is veroordeeld tot een gevangenisstraf;

2.    verweerder heeft geweigerd om tijdig hoger beroep in te stellen tegen het vonnis waarbij klaagster tot een gevangenisstraf is veroordeeld.

3.3    Klaagster en verweerder hebben zich, eveneens blijkens het proces-verbaal van die zitting, met de formulering van de klacht akkoord verklaard. De raad heeft bij de uiteindelijke beoordeling van de klacht klachtonderdeel 1 buiten beschouwing gelaten, omdat klaagster tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij niet over de behartiging van de zaak door de Spaanse advocaten wilde klagen. Daarbij heeft de raad klachtonderdeel 1 evenwel te beperkt geïnterpreteerd, nu klaagster zich kennelijk niet zozeer over de handelwijze van de Spaanse advocaten heeft willen beklagen, maar wel over de handelwijze van verweerder, die zij verantwoordelijk houdt voor de gang van zaken op zijn (Spaanse) kantoor en van wie zij blijkens haar klacht meer en sneller eigen actie had verwacht. Ook uit het appelschrift van klaagster blijkt dat zij verweerder verantwoordelijk houdt voor de gang van zaken in de voor haar behandelde strafzaak en dat zij van mening is dat verweerder zijn zorgplicht jegens haar niet is nagekomen.

3.4    Het hof neemt dan ook bij de beoordeling van de klacht, anders dan de raad, de beide klachtonderdelen, zoals hiervoor in 3.2 geformuleerd, tot uitgangspunt.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

Klaagster is in 2004 in Ibiza aangehouden voor het bezit van drugs. Zij is een dag na haar aanhouding voorgeleid en vrijgelaten. In 2010 was klaagster weer in Spanje en werd zij opnieuw gearresteerd. Zij was inmiddels bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Klaagster is opnieuw voorgeleid en vrijgelaten.

4.2    In december 2010 werd aan klaagster in Nederland een dwangbevel betekend met de mededeling dat zij in april 2011 bij de rechtbank in Ibiza diende te verschijnen voor het bezit en de verkoop van verdovende middelen. Klaagster heeft zich daarop gewend tot het kantoor van verweerder met verzoek haar bij te staan tijdens de zitting. Klaagster heeft het kantoor van verweerder ingeschakeld omdat hij zowel in Nederland als in Spanje kantoren heeft en gespecialiseerd is in Spaans recht.

4.3    Klaagster heeft verweerder € 2.000,00 betaald en zij heeft bij een notaris in Breda een procesvolmacht getekend die naar het kantoor van verweerder in Madrid is gefaxt. De zaak van klaagster is verder feitelijk behandeld door een tweetal Spaanse advocaten van het kantoor van verweerder, die beiden niet in Nederland als advocaat ingeschreven staan.

4.4    Klaagster is bij de zitting in Ibiza verschenen en werd bijgestaan door één van de genoemde advocaten. Vervolgens is zij veroordeeld. Klaagster wilde dat verweerder namens haar hoger beroep zou instellen tegen het vonnis.

5    BEOORDELING

5.1    Met betrekking tot klachtonderdeel 1 heeft klaagster in het appelschrift onder meer aangevoerd dat verweerder haar heeft toegezegd dat het “onder zijn leiding helemaal goed zou komen”, dat de processtukken door de Spaanse advocaten te laat zijn opgehaald bij haar vorige advocaat, waardoor het te laat was om de zaak nog goed voor te bereiden en dat de Spaanse advocaten klaagster “rare” en onjuiste adviezen hebben gegeven. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat hij klaagster heeft medegedeeld dat hij niet zelf als advocaat in Spanje kan optreden, dat klaagster daarom een procesvolmacht ten behoeve van de advocaten in Spanje heeft moeten ondertekenen en dat de Spaanse advocaten klaagster naar behoren hebben bijgestaan. Verweerder heeft een verklaring overgelegd van een van de beide Spaanse advocaten, waarin deze een toelichting geeft op de gang van zaken en op de door klaagster aangehaalde gebeurtenissen. Deze toelichting behelst onder meer het navolgende. Door het uitblijven van medewerking van de eerder aan klaagster toegevoegde pro deo advocaat heeft men de processtukken bij de rechtbank moeten opvragen, waardoor deze stukken pas enkele dagen voor de zitting ter beschikking kwamen. Men heeft klaagster voorgesteld uitstel van de zitting te vragen, maar dat wilde klaagster niet. Toen uiteindelijk ter zitting alsnog, vanwege het niet verschijnen van een getuige, uitstel is gevraagd, wilde de rechtbank daaraan niet meewerken. Verder is klaagster gevraagd een drugstest te laten afnemen, waarvan de resultaten in haar voordeel zouden kunnen werken bij een veroordeling, waaraan klaagster niet wilde meewerken.

5.2    Het hof oordeelt als volgt. Voor zover er vanuit gegaan zou moeten worden dat verweerder op grond van aan klaagster gedane toezeggingen of anderszins verantwoording draagt voor het optreden van de Spaanse advocaten, is het hof, mede gelet op de hiervoor in 5.1 genoemde verklaring die door klaagster onvoldoende is weersproken, niet gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van die advocaten en daarmee evenmin van het tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortschieten van verweerder in zijn zorgplicht. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

5.3    Met betrekking tot klachtonderdeel 2 is onweersproken door verweerder gesteld dat zijn kantoor klaagster in hoger beroep niet verder wilde bijstaan. Verweerder heeft voorts gesteld dat zijn kantoor wel het hoger beroep heeft ingesteld, omdat zich voor klaagster nog geen andere advocaat had gemeld en de termijn anders zou verstrijken. Uit de door klaagster in het geding gebrachte stukken blijkt dat er hoger beroep is ingesteld, dat dit hoger beroep inhoudelijk is behandeld en dat er een inhoudelijke uitspraak in hoger beroep is gedaan. Hiermee staat vast dat – tijdig – hoger beroep is aangetekend van de uitspraak van de rechtbank te Ibiza. Ook klachtonderdeel 2 is ongegrond.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de uitspraak van de raad van discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 19 mei 2014, voor zover daarbij klachtonderdeel 1 buiten behandeling is gebleven;

-    verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen op 7 november 2014 mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg,  R. Verkijk, A.J. Louter en T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2015.