ECLI:NL:TAHVD:2015:78 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7338

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:78
Datum uitspraak: 02-03-2015
Datum publicatie: 08-04-2015
Zaaknummer(s): 7338
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft te laat beroep ingesteld en is niet-ontvankelijk.

Beslissing van 2 maart 2015

in de zaak 7338

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de verzetbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 juli 2014, onder nummer 14-20, aan partijen toegezonden op 14 juli 2014, waarbij het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de raad met betrekking tot klachtonderdeel a ongegrond is verklaard, met betrekking tot klachtonderdeel b gegrond is verklaard en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:209.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 september 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    e-mail d.d. 22 november 2014 van klaagster;

-    e-mail d.d. 25 november 2014 van de griffie aan klaagster;

-    telefoonnotitie d.d. 9 september 2014 van de griffier.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2015, waar klaagster en verweerster zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    DE BEOORDELING

3.1    De raad heeft het verzet van klaagster tegen de beslissing op klachtonderdeel a ongegrond verklaard. Op grond van artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet stond tegen deze beslissing van de raad geen beroep open. Het beroep van klaagster op dit klachtonderdeel is reeds om die reden niet-ontvankelijk.

3.2    De raad heeft het verzet van klaagster tegen de beslissing op klachtonderdeel b gegrond verklaard en dit klachtonderdeel vervolgens ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing stond voor klaagster beroep open. Klaagster heeft evenwel niet tijdig beroep ingesteld.

3.3    Op grond van artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet kon klaagster binnen 30 dagen na verzending van de beslissing door de raad beroep instellen bij het hof. Dat beroep diende binnen 30 dagen na 14 juli 2014, derhalve uiterlijk 13 augustus 2014 te zijn ingediend. Het beroep van klaagster is 10 september 2014 op de griffie van het hof ontvangen.

3.4    Klaagster stelt dat zij wel ontvankelijk is omdat zij niet wist wanneer de uitspraak zou volgen en zij derhalve niet bedacht diende te zijn op de aanvang van de beroepstermijn. Dit beroep gaat niet op, omdat uit het proces-verbaal van de behandeling van de klacht bij de raad blijkt dat de voorzitter aan klaagster heeft meegedeeld dat de raad streeft naar het doen van uitspraak “ binnen 8 weken”. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 mei 2014 en de uitspraak is 8 weken daarna, namelijk op 14 juli 2014 genomen. Tevens stelt klaagster dat zij door haar werkverplichtingen en zorg voor haar kind niet in staat was de aangetekende brief af te halen. Dit is geen grond de overschrijding van de termijn van klaagster verschoonbaar te achten, nog afgezien van het feit dat klaagster, nadat zij had kennis genomen van de uitspraak niet met de vereiste bekwame spoed binnen uiterlijk 14 dagen alsnog het beroep heeft ingesteld.

3.5    Dit alles leidt tot de slotsom dat het beroep tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel b te laat is ingesteld en om die reden ook niet-ontvankelijk is.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in he ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2014, gewezen onder nummer 14-20.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, S.A. Boele, J. Italianer en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2015.