ECLI:NL:TAHVD:2015:61 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7236

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:61
Datum uitspraak: 23-02-2015
Datum publicatie: 17-03-2015
Zaaknummer(s): 7236
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder maakt namens zijn cliënte aanspraak op dwangsommen omdat klager niet zou hebben voldaan aan kortgedingvonnis gewezen in kader van echtscheiding. Vrijheid van handelen advocaat.

Beslissing van 23 februari 2015

in de zaak 7236

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 juli 2014, onder nummer 14-064NH, aan partijen toegezonden op 15 juli 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:186.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 augustus 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van de griffier aan de gemachtigde van klager d.d. 1 december 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 december 2014, waar gemachtigde van klager, en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, voor zover in hoger beroep van belang en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaat heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder tot invordering van de dwangsommen is overgegaan terwijl klager aan het vonnis van 18 april 2013 had voldaan;

b)    een fatsoenlijke communicatie in de weg heeft gestaan door een gesprek met de gemachtigde van klager te weigeren;

c)    (…).

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Tussen klager en zijn ex-echtgenote is een geschil ontstaan in verband met de verkoop van de voormalige echtelijke woning, waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn, maar die door klager wordt bewoond.

4.2    Verweerder trad in dit geschil op als advocaat voor de ex-echtgenote. Naar aanleiding van het feit dat klager het bord, waaruit bleek dat de woning te koop stond, uit de tuin had verwijderd, heeft verweerder namens zijn cliënte een kort gedingprocedure geëntameerd. Daarin heeft de ex-echtgenote van klager gevorderd dat klager wordt veroordeeld om het bord “Te Koop” in de tuin van de woning terug te plaatsen en het bord daar geplaatst te houden, zodanig dat het vanaf de straat goed zichtbaar is, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

4.3    De voorzieningenrechter heeft de vordering van de ex-echtgenote van klager bij vonnis van 18 april 2013 toegewezen conform het petitum. De dwangsom is bepaald op € 100,- per dag dat klager in gebreke blijft.

4.4    Op 24 april 2013 heeft verweerder van zijn cliënte een e-mail ontvangen, waarin zij schreef dat het bord niet in de tuin, maar tegen de gevel was geplaatst en aldus bijna niet opviel.

4.5    Verweerder heeft daarop namens zijn cliënte opdracht gegeven aan de deurwaarder om voormeld vonnis te betekenen en aanspraak te maken op de dwangsom, hetgeen op 26 april 2013 is geschied.

4.6    Op 30 april 2013 heeft klager verweerder per e-mail bericht aan alle verplichtingen (voortvloeiende uit het vonnis van 18 april 2013) te hebben voldaan.

4.7    Verweerder heeft klager daarop bij e-mail van 1 mei 2013 erop gewezen dat hij het bord middenin in het gras diende te plaatsen en niet tegen de gevel. Klager heeft hierop niet meer gereageerd.

4.8    Op 17 mei 2013 heeft de ex-echtgenote van klager verweerder verzocht over te gaan tot executiemaatregelen, waartoe verweerder de deurwaarder heeft aangeschreven. Vervolgens is onder de werkgever van klager beslag gelegd.

4.9    Uiteindelijk heeft de ex-echtgenote van klager afgezien van incasso van dwangsommen, aangezien zij vreesde dat dit gevolgen zou hebben voor de betaling van de hypotheektermijnen door klager

5    BEOORDELING

5.1    Het hoger beroep van klager richt zich allereerst tegen het oordeel van de raad, dat het kort gedingvonnis klager voldoende duidelijk maakte waar het bord diende te worden geplaatst. Volgens klager heeft de raad aldus ten onrechte overwogen dat de voorzieningenrechter de plaats in de tuin bepaald heeft. De voorzieningenrechter heeft slechts bepaald – aldus klager – dat het bord vanaf de weg goed zichtbaar in de tuin moest worden geplaatst; het is dan niet aan de raad (of verweerder) om de exacte plaats in de tuin vast te stellen. Daarmee gaat de raad zijn boekje te buiten, aldus klager. Waar het om gaat is dat het bord teruggeplaatst is in de tuin, en daarmee had voor verweerder voldoende duidelijk moeten zijn dat aan het kort gedingvonnis van 18 april 2013 werd voldaan. Om dan vervolgens een deurwaarder met dwangincasso op klager af te sturen, is klachtwaardig.

5.2    Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit de stukken komt naar voren dat klager en zijn ex-echtgenote langere tijd verwikkeld zijn (geweest) in juridische geschillen omtrent hun echtscheiding alsmede de (financiële) afwikkeling daarvan. Op enig moment is de voormalige echtelijke woning te koop gezet. In dat verband heeft de makelaar achter het keukenraam en in de tuin van de woning “Te Koop” borden geplaatst. Klager heeft deze borden omstreeks half januari 2013 verwijderd. Verweerder heeft klager hierop aangeschreven en hem verzocht de borden weer terug te plaatsen. Klager werkte echter niet mee aan terugplaatsing van het bord in de tuin, kennelijk omdat hij de woning zelf wenste over te nemen en over een aantal andere kwesties verschil van inzicht tussen hem en zijn ex-echtgenote bestond, waarop zij zich genoodzaakt zag een kort gedingprocedure aanhangig te maken.

5.3    De voorzieningenrechter heeft klager bij vonnis van 18 april 2013 veroordeeld tot plaatsing van het bord in de tuin van de woning “zodanig dat het vanaf de straat goed zichtbaar is”. Vervolgens is tussen klager en zijn ex-echtgenote opnieuw een geschil ontstaan, en wel over het antwoord op de vraag of klager zich aan deze veroordeling heeft gehouden. Klager heeft het bord kennelijk niet teruggeplaatst op de oorspronkelijke plek, maar – zo blijkt uit de overgelegde foto’s - dicht(er) tegen de gevel. Klager stelt in deze procedure dat hij aldus aan de uit het vonnis voortvloeiende verplichting om het bord zichtbaar en duidelijk te plaatsen, heeft voldaan. De ex-echtgenote van klager heeft zich echter op het standpunt gesteld dat klager aldus onvoldoende uitvoering aan het vonnis gaf, nu het bord zo dicht tegen de gevel niet opviel. Volgens haar diende klager het bord op grond van het vonnis van 18 april 2013 - en zoals te doen gebruikelijk - midden in de tuin te plaatsen, waartoe klager echter niet bereid was. Daarop heeft de ex-echtgenote van klager verweerder verzocht aanspraak te maken op de verbeurde dwangsommen.

5.4    Nu het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 april 2013 kennelijk ruimte liet voor een interpretatiegeschil tussen klager en zijn ex-echtgenote omtrent de wijze waarop uitvoering diende te worden gegeven aan de daarin neergelegde veroordeling, is het hof van oordeel dat aan de zijde van verweerder geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door in de gegeven omstandigheden in opdracht van zijn cliënte over te gaan tot invordering van dwangsommen. De grief van klager is in zoverre dan ook ongegrond.

5.5    Daarnaast komt klager op tegen de beslissing van de raad dat de klacht dat verweerder een fatsoenlijke communicatie in de weg heeft gestaan door een gesprek met de gemachtigde van klager te weigeren, ongegrond is.

5.6    Het hof stelt vast dat de raad in rechtsoverweging 4.5 gemotiveerd uiteengezet heeft dat en waarom op verweerder geen verplichting lag contact te zoeken over de zaak met de gemachtigde van klager. Klager heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel dienen te leiden. Het hof neemt daarom de beslissing van de raad over. De grief van klager is dus ook voor het overige ongegrond.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 juli 2014, gewezen onder nummer 14-064NH.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.R.J. de Groot, J.P. Balkema en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2015.