ECLI:NL:TAHVD:2015:49 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7232

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:49
Datum uitspraak: 09-02-2015
Datum publicatie: 22-02-2015
Zaaknummer(s): 7232
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Deskundigen, getuigen en adviseurs
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verwijt de rekening van een deskundige, die advies gaf in een letselzaak, niet te hebben betaald. Verweer dat de opdracht niet aan klaagster maar aan een werkneemster van klaagster was verstrekt, gaat niet op. Hof verzwaart de maatregel tot berisping.

Beslissing van 9 februari 2015

in de zaak 7232

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 8 juli 2014, onder nummer 13-35NH, aan partijen toegezonden op 8 juli 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:171.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 augustus 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 december 2014, waar verweerder en Z.., namens klaagster  zijn verschenen. Verweerder  heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de werkzaamheden van klaagster vanaf 2005 onbetaald heeft gelaten terwijl de diensten van klaagster door verweerder zijn ingeroepen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan, deels reeds in eerste aanleg en deels alsnog in hoger beroep:

4.1    Verweerder trad sedert november 2005 op als raadsman voor de heer X in een letselschade zaak.  In het verleden  heeft verweerder al eerder zaken met klaagster gedaan, waarbij de opdrachten meestal via verweerder liepen. In deze zaak heeft verweerder mevrouw S., toen werkzaam bij klaagster, ingeschakeld.  Zij  heeft haar werk in deze letselschadezaak in die hoedanigheid verricht.

4.2    Verweerder heeft in de overeenkomst van lastgeving met de heer X vermeld dat tot de rechtstreeks te verhalen kosten behoren onder meer de kosten van schade-expertisebureaus. Verweerder heeft aan de advocaat van de wederpartij bij brief van 18 juli 2006 bericht dat hij een beroep zal doen op klaagster voor de vaststelling en omvang van de schade.

4.3    Bij brief van 23 januari 2007 heeft verweerder aan klaagster bericht: “(..) u zult zich namens de heer (X) bezig (blijven) houden met het vaststellen van de omvang van de door hem geleden schade,”

4.4     Verweerder heeft vervolgens in 2008 mevrouw S. ook verzocht hem bij te staan bij de voorbereiding van de comparitie die de rechtbank had bepaald en  verzocht hem ter zitting te begeleiden, omdat zij  de schadestaat had opgemaakt. In de schadestaat  zijn onder nummer 35 drie nota’s van klaagster vermeld voor een totaal bedrag van afgerond € 15000,-. Een specificatie is als bijlage 24 vermeld.

4.5    Bij de comparitie is de schadestaat aan de orde geweest. De rechtbank heeft toen - zoals voor het hof voldoende aannemelijk is geworden - geen vragen gesteld over de (hoogte van) de nota’s van klaagster maar heeft de nota’s van verweerder buitensporig genoemd. Ter comparitie is verweerder namens de cliënt (de heer X) akkoord gegaan met een schikking waarbij voor de buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 25000,- is vastgesteld. Over dit bedrag is niet gesproken met mevrouw S. en zij heeft  daar ook niet namens klaagster mee ingestemd. Aanvankelijk zou de wederpartij de het totale bedrag van € 172.000,- dat als vergoeding van de schade was overeengekomen,  in termijnen voldoen. Verweerder heeft uiteindelijk met de cliënt in augustus 2008 overeenstemming  bereikt op grond waarvan  verweerder ter zake ontving  een bedrag van € 33000,- (naast een bedrag  van ruim € 28000,- dat al eerder was ontvangen)  voor “ aan u gezonden nota’s- zowel voor kosten in – als buiten rechte”.

4.6    Klaagster heeft voor de werkzaamheden van mevrouw S. geen enkele vergoeding ontvangen.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder voert in zijn appelschrift 7 grieven aan. In de eerste grief stelt verweerder opnieuw dat klaagster niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat niet klaagster maar mevrouw Sommer  de opdracht als zelfstandige heeft verricht.

5.2    Het hof is met de raad van oordeel dat dit beroep geen doel treft. Bij de aanvang van haar werkzaamheden was mevrouw S. in diens van klaagster en vanuit die rol heeft zij haar werkzaamheden verricht. Dat was ook verweerder bekend gezien zijn brief van 18 juli 2006 waarin hij schrijft aan de tegenpartij dat hij een beroep zal doen op (zijnde klaagster).

5.3    De grieven  2 tot en met 7 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling nu verweerder hiermee beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Kern van zijn stellingen is, ook in hoger beroep, dat hij  geen opdrachtgever van klaagster is geweest  en dat ook van  “inroepen van hulp geen sprake was”. Verweerder blijft dan ook van mening  dat hij  niet gehouden is geweest tot een instaan voor de belangen van klaagster bij de afwikkeling van deze zaak.

5.4    Het hof verwerpt deze stellingname. Op grond van de voormelde feiten is  genoegzaam  komen vast te staan dat op initiatief van verweerder klaagster, als schade expert, in deze zaak is ingeschakeld. Voorts staat vast dat klaagster  werkzaamheden heeft verricht dan wel doen verrichten ter zake waarvan de door klaagster blijkens de schadestaat in rekening gebrachte bedragen door de rechtbank niet als onredelijk zijn gekwalificeerd. Door vervolgens ter zitting akkoord te gaan met een (veel lagere) vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en bij die schikking geen rekening te  houden met de belangen van klaagster (die, zoals hiervoor overwogen, op zijn initiatief in de zaak betrokken werd)  heeft verweerder gehandeld in strijd met de gedragsregel 32. Van een uitdrukkelijk voorbehoud waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder niet zou instaan voor de kosten die klaagster zou gaan maken,  is immers niet gebleken.

5.5    Het hof rekent het verweerder voorts aan dat hij niet eens een poging heeft ondernomen om  met klaagster tot overeenstemming te komen en zal dan ook de beslissing van de raad bekrachtigen met uitzondering van de opgelegde maatregel van een waarschuwing. Naar het oordeel van het hof is er sprake van laakbaar gedrag aan de zijde van verweerder en het hof acht dan ook met eenparigheid van stemmen een berisping passend en geboden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 juli 2014 met nummer 13-35NH voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd;

en, opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder de maatregel op van berisping;

-    bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.A.H. Zegers, J.R. Krol en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.