ECLI:NL:TAHVD:2015:40 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7222

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:40
Datum uitspraak: 06-02-2015
Datum publicatie: 11-02-2015
Zaaknummer(s): 7222
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening ongegrond. Klacht was deels te laat ingediend en is daarom deels niet-ontvankelijk en niet ongegrond.

Beslissing van 6 februari 2015

in de zaak 7222

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerders

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 30 juni 2014, onder nummer ZWB 316-2013 en ZWB 317-2013, aan partijen toegezonden op 1 juli 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerders ongegrond is verklaard.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:165.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

1.    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 31 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerders;

-    brief van klager aan het hof d.d. 2 september 2014;

-    brief van klager aan het hof d.d. 21 november 2014;

-    brief van klager aan het hof d.d. 21 november 2014;

-    brief van klager aan het hof d.d. 25 november 2014.

3.    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 december 2014, waar verweerders zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder sub 2 ten onrechte heeft vastgesteld dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam,

2.    verweerders hebben verteld en geschreven dat klager en zijn vrouw gefraudeerd zouden hebben;

3.    verweerder sub 2 haar werkzaamheden heeft stopgezet en daarom bij de laatste zitting verstek heeft laten gaan;

4.    verweerder sub 2 bij de ontbinding van de huurovereenkomst heeft verzuimd om de echtgenote van klager juridische bijstand te geven.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder sub 1 wordt alleen in klachtonderdeel 2 een verwijt gemaakt. Omdat geen grief tegen de beslissing op dit klachtonderdeel is geformuleerd, dient het beroep tegen verweerder sub 1 niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5.2    Voor wat betreft klachtonderdeel 1 heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.3    Ten aanzien van de beslissing van de raad op de klachtonderdelen 3 en 4 overweegt het hof als volgt. De raad heeft in overweging 5.6 terecht geoordeeld dat klager te lang heeft gewacht met het indienen van deze klachten. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn, maar dat klager niet-ontvankelijk is in deze klachtonderdelen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 30 juni 2014, onder nummer ZWB 316-2013 en ZWB 317-2013, voor zover dat beroep is ingediend in de zaak tegen verweerder sub 1;

-    vernietigt deze beslissing voor zover de raad de klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond heeft verklaard;

en, in zoverre opnieuw beslissende:

-    verklaart klager ten aanzien van de klachtonderdelen 3 en 4 niet-ontvankelijk;

-    bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, E. Schutte en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.