ECLI:NL:TAHVD:2015:316 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7536

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:316
Datum uitspraak: 16-11-2015
Datum publicatie: 02-02-2016
Zaaknummer(s): 7536
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Schrapping. Advocaat heeft volstrekt onvoldoende de belangen behartigd van zijn cliënten en daarbij de cliënten niet op de hoogte gehouden van de aanpak van de zaak en de voortgang van de werkzaamheden. Bovendien zijn er ook klachten van klagers in een drietal andere zaken. Verweerder heeft zich via websites geprofileerd als de specialist op WIA en PGB gebied. Hij is zaken blijven aannemen, terwijl zijn praktijk hem boven het hoofd is gegroeid, waardoor hij veel cliënten die zich, gelet op de aard van de problematiek, in een kwetsbare positie bevonden, schade heeft toegebracht door stappen te zetten of na te laten die voor deze cliënten grote en vaak onherroepelijke gevolgen hebben gehad.

Beslissing van 16 november 2015

in de zaak 7536

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 17 april 2015, onder nummer 98/14, aan partijen toegezonden op 22 april 2015, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder gegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:130.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 mei 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klagers;

- een brief van verweerder van 1 september 2015 met aanvullende stukken;

- een reactie van klagers van 11 september 2015.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 september 2015, waar klagers en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder heeft nagelaten de toegezegde rechtsbijstand te verlenen;

b) (…)

c) verweerder heeft verzuimd het griffierecht in hoger beroep tijdig te betalen, ten gevolge waarvan klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard. Hij zou zelfs door het hof in de gelegenheid zijn gesteld om via een akte hierop te reageren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

d) verweerder klagers niet op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in de procedure.

e) verweerder niet reageerde op verzoeken van klagers om contact met hen op te nemen;

f) verweerder heeft verzuimd klagers te wijzen op zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering en heeft verzuimd zijn verzekeraar in te schakelen, terwijl hij evenmin de schade heeft vergoed. Bovendien had verweerder, toen duidelijk was dat hij tekort was geschoten in de dienstverlening aan klagers, dat aan zijn cliënten moeten melden en moeten adviseren onafhankelijk advies te vragen.

g) verweerder heeft verzuimd de financiële afspraken met klagers nauwkeurig vast te leggen.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klagers zijn de ouders van B ten behoeve van wie zij een PGB hebben ontvangen. Klagers hebben zich via een contactformulier tot verweerder gewend in verband met een terugvorderingsbeschikking PGB van het Zorgkantoor C. Verweerder heeft geantwoord dat hij op 7 mei 2012 contact met klagers zou opnemen, hetgeen hij echter niet heeft gedaan.

4.2 Op 19 juli 2012 zijn klagers gedagvaard ter zitting van de kantonrechter te Eindhoven van 16 augustus 2012. Verweerder had klagers toegezegd zich te stellen. Op laatstgenoemde datum heeft verweerder echter nagelaten een conclusie van antwoord te nemen. Aangezien klagers niets meer van verweerder hadden vernomen, hebben zij op 16 augustus 2012 zelf mondeling verweer gevoerd. Daarna heeft verweerder klagers wel bijgestaan tijdens de comparitie van partijen op 11 oktober 2012 en heeft hij een akte genomen ter zitting van 6 december 2012. In deze akte stelde verweerder zich op het standpunt dat Zorgkantoor C een nieuw voor bezwaar vatbaar besluit had moeten nemen. Nu Zorgkantoor C dat niet had gedaan, miste de terugvorderingsbeschikking – aldus verweerder – rechtskracht en moesten de vorderingen van C worden afgewezen. Verweerder heeft echter nimmer bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een voor bezwaar vatbaar besluit, noch klagers op die mogelijkheid gewezen.

4.3 Op 23 februari 2013 heeft de kantonrechter klagers veroordeeld tot betaling van de hoofdsom ad € 6,616,27, de wettelijke rente en de proceskosten ad € 1,284,64.

4.4 Verweerder heeft klagers geadviseerd om in hoger beroep te gaan, omdat hij het met de uitspraak van de kantonrechter niet eens was en er ‘veel onwaarheden’ instonden. Verweerder wilde beslist in hoger beroep gaan, op eigen kosten, zo liet hij klagers weten in een e-mailbericht van 26 februari 2013.

4.5 Verweerder heeft vervolgens een dagvaarding opgesteld, maar heeft verzuimd de zaak bij het hof te introduceren. Weliswaar heeft hij deze omissie hersteld, doch hij heeft vervolgens het door klagers verschuldigde griffierecht te laat betaald, waardoor klagers bij arrest van 10 september 2013 niet-ontvankelijk zijn verklaard alsmede zijn veroordeeld in de proceskosten ad € 999,-.

4.6 Vervolgens heeft Zorgkantoor C executoriaal beslag doen leggen. Klagers hebben verweerder gevraagd rechtsmaatregelen te treffen, opdat de juiste beslagvrije voet zou worden gehanteerd. Verweerder heeft toegezegd actie te zullen ondernemen, doch heeft dit niet gedaan.

4.7 Bij brief van 4 juni 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard, daartoe oordelende dat niet is komen vast te staan dat verweerder zich namens klagers heeft gesteld in de procedure bij de kantonrechter en een conclusie van antwoord heeft ingediend dan wel tijdig uitstel voor het indienen daarvan heeft geregeld. In hoger beroep heeft verweerder herhaald dat hij wel degelijk een stelbrief aan de kantonrechter heeft verzonden en daarin om aanhouding heeft verzocht. In dit verband heeft verweerder een faxbericht van 15 augustus 2012 aan de rechtbank te Eindhoven, sector kanton, in het geding gebracht, waarin hij zich voor klagers stelt en de gebruikelijke aanhouding voor antwoord verzoekt, alsmede een verzendbevestiging van deze fax. Klagers betwisten de door verweerder gestelde gang van zaken; volgens hen is het nummer waaraan verweerder de fax gericht heeft een telefoonnummer van de infobalie van het kantongerecht te Eindhoven en geen faxnummer. Het kantongerecht te Eindhoven zou hen hebben meegedeeld dat dit nummer nooit een faxnummer is geweest. Desgevraagd heeft verweerder op de zitting in hoger beroep niet kunnen bevestigen dat de fax ook inderdaad door de kantonrechter is ontvangen.

5.2 In het licht van het vorengaande is het hof van oordeel dat onduidelijk is gebleven of de fax van verweerder van 15 augustus 2012 ook werkelijk bij het kantongerecht te Eindhoven is aangekomen. Het was echter aan verweerder om – mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door klagers - de door hem gestelde gang van zaken omtrent het stellen en verzoeken van aanhouding namens verweerder aan te tonen. Hierin is verweerder niet geslaagd, zodat zijn grieven ten aanzien van klachtonderdeel a falen.

5.3 Verweerder heeft vervolgens wederom in hoger beroep erkend dat hij niet heeft gezorgd voor een tijdige betaling van het griffierecht. Klachtonderdeel c is dan ook terecht gegrond verklaard door de raad.

5.4 Hetzelfde geldt voor de klachtonderdelen d en e. Deze betreffen de communicatie tussen klagers en verweerder. Weliswaar heeft verweerder in hoger beroep wederom gesteld dat hij klagers op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken in de procedure en dat er zeer regelmatig e-mailcontact is geweest tussen klagers en verweerder, doch verweerder heeft opnieuw nagelaten dit standpunt op enigerlei wijze nader te onderbouwen.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel f heeft de raad geoordeeld dat niet gebleken is dat verweerder de aansprakelijkstelling door klagers tijdig en op correcte wijze aan zijn (beroepsaansprakelijkheids)verzekeraar heeft doorgeleid, zodat verweerder ook op dit punt is tekortgeschoten in een behoorlijke rechtshulpverlening. In hoger beroep stelt verweerder dat hij de zaak wel degelijk heeft aangemeld bij de verzekeraar, die de zaak ook in behandeling heeft genomen. Volgens verweerder is hij zelfs naar het Van der Valk hotel te Eindhoven gereden om klagers op de hoogte te stellen en aan te geven dat de zaak bij de verzekeraar zou worden gemeld. Er zou twee keer contact geweest tussen de (nieuwe) advocaat van klagers en de verzekeraar, waarna de advocaat van klagers direct is overgegaan tot dagvaarding van verweerder. Dat verweerder zijn premie niet zou hebben betaald, is niet waar; de verzekeraar was slechts in afwachting van een toelichting van verweerder over de gang van zaken, aldus nog steeds verweerder.

5.6 Het hof stelt vast dat verweerder zijn stelling dat hij een melding zou hebben gedaan bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet met nadere stukken heeft onderbouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat, wat er zij van de vraag of verweerder al dan niet zijn premie betaald zou hebben, verweerder aldus niet voldoende inzicht heeft gegeven in de gang van zaken met betrekking tot het melden van de aansprakelijkstelling door klagers aan zijn beroeps-aansprakelijkheidsverzekeraar. Een en ander komt voor zijn risico.

5.7 De raad heeft ten slotte met betrekking tot klachtonderdeel g geoordeeld dat een advocaat bij aanvang van een zaak de financiële afspraken met de cliënt dient vast te leggen, hetgeen in dit geval niet is gebeurd. De raad acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.8 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel g, waarmee het hof zich verenigt.

Slotsom

5.9 De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen

6 MAATREGEL

6.1 De raad heeft verweerder de maatregel opgelegd van schrapping van het tableau. Daartoe heeft de raad overwogen dat vast is komen te staan dat verweerder volstrekt onvoldoende de belangen heeft behartigd van zijn cliënten en daarbij de cliënten niet op de hoogte heeft gehouden van de aanpak van de zaak en de voortgang van de werkzaamheden. Dat gevoegd bij de ernst van het bezwaar rechtvaardigt op zichzelf al een zware maatregel. Bovendien staat het bezwaar niet alleen, nu er ook klachten zijn van klagers in een drietal andere zaken. Het beeld dat volgens de raad uit al deze klachten oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn kantoor organiseert met betrekking tot de belangen van cliënten. Verweerder heeft de kernwaarden van de advocatuur hierdoor wezenlijk veronachtzaamd. Verweerder heeft weliswaar erkend dat hij onjuist heeft gehandeld, maar heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst en de schade die hij teweeg heeft gebracht en heeft evenmin getracht daar een oplossing voor te vinden. Bovendien was verweerder gewaarschuwd door de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling uit 2013, waarbij hem een berisping was opgelegd in een soortgelijk geval als het onderhavige.

6.2 Verweerder stelt in hoger beroep dat de opgelegde maatregel disproportioneel is. Verweerder, die van januari 2003 tot oktober 2014 als advocaat werkzaam is geweest, is in 2011 twee websites gestart voor zaken op het gebied van de WIA en het PGB. Via deze websites kwamen sedert 2012 vele bezwaar- en beroepszaken binnen. Verweerder heeft zich verkeken op de impact, die het opstarten van de betreffende sites heeft gehad. Er kwamen te veel zaken binnen met als gevolg dat hij hele dagen op pad was vanwege de vele hoorzittingen in het gehele land. Mede hierdoor was verweerder steeds slechter direct bereikbaar voor cliënten. Ook liet de toezegde ondersteuning binnen kantoor te wensen over. Dit neemt niet weg dat verweerder als behandelend advocaat altijd verantwoordelijk was. In de loop van 2013 heeft verweerder intern aan de bel getrokken dat het teveel werd. Alstoen heeft een kantoorgenoot alle nieuwe zaken ter behandeling overgenomen. Medio 2014 is verweerder in een burn out terecht gekomen en heeft hij bij de Raad van Toezicht aan de bel getrokken. Eind september 2014 heeft hij in overleg met de deken besloten zich voor een periode van 6 maanden te laten schrappen van het tableau. Het voorgevallene alsmede zijn huidige fysieke situatie heeft verweerder doen besluiten nimmer meer in de advocatuur terug te keren.

6.3 Het hof overweegt als volgt. Verweerder heeft zich vanaf 2011 via websites geprofileerd als de specialist op WIA en PGB gebied. Hij is gedurende een langere periode maar zaken blijven aannemen, waardoor zijn praktijk hem boven het hoofd is gegroeid. Vast is komen te staan dat verweerder zijn werkwijze niet tijdig heeft aangepast.

Weliswaar heeft hij zich (uiteindelijk) na tussenkomst van de deken op eigen verzoek laten schrappen van het tableau, omdat hij inzag dat het zo niet goed ging, maar een en ander neemt niet weg dat hij veel cliënten die zich, gelet op de aard van de problematiek, in een kwetsbare positie bevonden, schade heeft toegebracht door stappen te zetten of na te laten die voor deze cliënten grote en vaak onherroepelijke gevolgen hebben gehad. Hij heeft het vertrouwen dat cliënten in hem stelden door deze handelwijze in ernstige mate beschadigd en daarmee ook in algemene zin schade veroorzaakt aan het vertrouwen dat de samenleving in de kwaliteit en de integriteit van de advocatuur moet kunnen stellen. De ernst en de omvang van de in deze zaak, alsmede in de zaken 7537, 7538 en 7539, aan verweerder verweten gedragingen brengen met zich mee dat het hof met de raad van oordeel is dat verweerder geschrapt dient te worden van het tableau met openbaarmaking van die beslissing op de in het arrondissement gebruikelijke wijze. Het hof bekrachtigt dan ook de beslissing die de raad heeft getroffen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2015 met nummer 98/14.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.D. Kiers-Becking, I.E.M. Sutorius en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 16 november 2015.