ECLI:NL:TAHVD:2015:305 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7490

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:305
Datum uitspraak: 04-12-2015
Datum publicatie: 08-12-2015
Zaaknummer(s): 7490
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingverzoek voorzitter afgewezen. Omstandigheid dat voorziter over enkele klachten van verzoeker tegen de griffier en een griffiemedewerkster een beslissing heeft genomen, brengt geen vooringenomenheid van de voorzitter met zich mee. Hetzelfde geldt voor omstandigheid dat voorzitter in reactie op het wrakingsverzoek een volgens verzoek bestaande mogelijkheid voor verdere rechtsbescherming niet heeft genoemd.

Beslissing

van 4 december 2015

in de zaak 7490

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. J.C. van Dijk

voorzitter van het Hof van Discipline

gewraakte

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van de Raad van Discipline (verder: de raad) van 27 maart 2015 heeft de raad een klacht van verzoeker tegen mr. B ongegrond geoordeeld.

1.2    Van deze beslissing is verzoeker in hoger beroep gekomen bij het hof. De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 28 september 2015, waar verzoeker niet is verschenen. In een op 25 september 2015 per e-mail aan de griffie van het hof verzonden brief heeft verzoeker de voorzitter van de behandelende kamer, mr. J.C. van Dijk, gewraakt. Mr. van Dijk heeft niet berust in de wraking en heeft op 19 oktober 2015 een reactie op het wrakingsverzoek ingediend.

1.3    Een wrakingskamer van het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld ter zitting van 26 oktober 2015 en daarbij acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben, op de e-mails van verzoeker aan het hof van 23 september 2015 (2x), 25 en 27 september 2015 en op het verhandelde ter zitting.

2    BEOORDELING

2.1    In zijn wrakingsverzoek van 25 september 2015 schrijft verzoeker dat hij de wrakingsgronden zo spoedig mogelijk zal aandragen. In zijn e-mail van 27 september 2015 stelt verzoeker dat mr. Van Dijk betrokken is bij twee zaken, dat mr. Van Dijk een fout heeft begaan en dat hij verantwoordelijk is voor de gang van zaken. Ter toelichting stelt verzoeker dat  hij een klacht heeft ingediend over de griffier en over een griffiemedewerkster, welke klacht inhoudt dat de griffier ten onrechte een brief van verzoeker van 15 september 2015 in het dossier van de klacht tegen mr. B heeft gevoegd, en dat de griffiemedewerkster de telefoonverbinding met verzoeker heeft verbroken en heeft gezegd dat hij niet meer mocht bellen. Nu blijkt dat dit met goedvinden van mr. Van Dijk is gebeurd en blijkt mr. Van Dijk ook over de klachten tegen de griffier en de griffiemedewerkster te gaan oordelen, aldus verzoeker. Daarom wraakt hij mr. Van Dijk.

2.2    Ter zitting van de wrakingskamer op 26 oktober 2015 heeft verzoeker zijn wrakingsgronden nog aangevuld met nadere gronden, en wel de volgende. Het wrakingsverzoek van 25 september 2015 had naar de bedoeling van verzoeker ook betrekking op de klacht van verzoeker tegen mr. I, die net als de klacht tegen mr. B op 28 september 2015 onder voorzitterschap van mr. Van Dijk is behandeld. Mr. van Dijk had dat ook zo moeten begrijpen. In de klachtzaak tegen mr. I is echter zonder behandeling van het wrakingsverzoek een uitspraakdatum bepaald. Verder stelt verzoeker dat mr. Van Dijk in zijn reactie van 19 oktober 2015 ten onrechte vermeldt dat verzoeker nog naar het Europese Hof zou kunnen gaan; volgens een wrakingsprotocol kan verzoeker zich echter met een bijzonder rechtsmiddel tot de Hoge Raad wenden. Het is bovendien niet juist dat verzoeker mr. Van Dijk meerdere malen heeft gewraakt. Tenslotte zouden er volgens verzoeker een afzonderlijke griffie en een afzonderlijke administratie voor wrakingszaken moeten bestaan.

2.3    De wrakingskamer van het hof oordeelt hierover als volgt.

Volgens artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 en verder Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof dient derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.4    De enkele omstandigheid dat mr. Van Dijk over enkele klachten van verzoeker tegen de griffier en een griffiemedewerkster (op grond van het Klachtenreglement van het hof) een beslissing heeft gegeven of zal (kunnen) gaan geven brengt geen vooringenomenheid van mr. van Dijk jegens verzoeker in de klachtzaak van verzoeker tegen mrB mee. Ook de omstandigheid dat mr. Van Dijk in zijn reactie van 19 oktober 2015 een volgens verzoeker bestaande mogelijkheid voor verdere rechtsbescherming niet heeft genoemd brengt geen vooringenomenheid van mr. Van Dijk jegens verzoeker mee. 

2.5    De overige ter zitting van 26 oktober 2015 door verzoeker nog toegevoegde gronden kunnen niet in behandeling worden genomen, aangezien het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die grond zouden kunnen zijn voor een wraking aan de verzoeker bekend zijn geworden, en bovendien alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen (art. 513 lid 1 en 3 Wetboek van Strafvordering). Daaraan voldoen de naderhand toegevoegde gronden niet.

2.6    Voor zover het wrakingsverzoek opgevat moet worden als ook gedaan in de klachtzaak van verzoeker tegen mr. I, overweegt het hof dat ook dat (identieke) wrakingsverzoek niet slaagt op de hierboven gegeven gronden.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het wrakingsverzoek van 25 september 2015 van verzoeker, gericht tegen mr. J.C. van Dijk, voorzitter van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot,

A.B.A.P.M. Ficq, G.R.J. de Groot, I.P.A. van Heijst,, leden, in tegenwoordigheid van

mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.

De beslissing is verzonden op 4 december 2015.