ECLI:NL:TAHVD:2015:274 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7283

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:274
Datum uitspraak: 24-08-2015
Datum publicatie: 24-08-2015
Zaaknummer(s): 7283
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Hoewel een andere aanpak van de zaak ook mogelijk was geweest betekent dit niet dat verweerster in haar werk jegens klaagster tekortgeschoten is en dat klaagster daar nadeel van heeft ondervonden. Uit de beslissingen van de rechtbank en hof is ook niet af te leiden dat de werkzaamheden van verweerster van onvoldoende kwaliteit zijn geweest. Klacht met betrekking tot het niet (tijdig) informeren van klaagster over het feit dat cassatie was ingesteld en de mogelijke gevolgen daarvan, is gegrond. De inzet van verweerster om de gevolgen daarvan nadien te beperken, maakt de tekortkoming niet ongedaan. 

Beslissing

van 24 augustus 2015

in de zaak 7283

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 25 augustus 2014, onder nummer R.4427/14.13, aan partijen toegezonden op 27 augustus 2015, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerster de onderdelen a, b en c gegrond zijn verklaard, onderdeel d ongegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2014:241.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 september 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van verweerster aan het hof van 23 september 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 januari 2015, waar de heer V, gemachtigde van klaagster, is verschenen.

2.4    Bij beslissing van 9 maart 2015 heeft het Hof van Discipline, aan partijen toegezonden op 9 maart 2015, de voortzetting van de behandeling van het beroep op een nader te bepalen datum gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.

2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 juni 2015, waar verweerster en klaagster, bijgestaan door de heer V, zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij haar belangen niet naar behoren heeft behartigd door:

a.    haar onprofessioneel te verdedigen;

b.    foutief heeft gehandeld;

c.    niet heeft gereageerd op de verzoeken van de rechtbank en het hof.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klaagster heeft zich in begin 2008 tot verweerster gewend ter zake van bijstand  tot verkrijging van alimentatie. In het tussen klaagster en haar ex-echtgenoot in 2006  gesloten convenant is overeengekomen dat vooralsnog geen partneralimentatie wordt bepaald, maar dat de situatie opnieuw wordt bezien zodra de man weer eigen inkomen verwerft. Klaagster was in 2008 van oordeel dat er sprake  was van gewijzigde omstandigheden en verzocht om de benodigde inkomensgegevens zoals was overeengekomen in het convenant.  Omdat de ex-echtgenoot de benodigde die gegevens weigerde te verstrekken is een verzoekschrift tot betaling van een onderhoudsbijdrage van € 5000,- per maand bij de rechtbank ingediend. In dat verzoekschrift is aangevoerd dat de man gezien zijn levenstandaard een zodanig inkomen heeft dat hij in staat moet worden geacht deze bijdrage te voldoen.

4.2    Het verzoek was gegrond op de stelling dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoek is door de rechtbank vastgesteld dat de vrouw ter zitting te kennen heeft gegeven dat haar geen wijzigingen van omstandigheden bekend zijn. De rechtbank heeft klaagster op die grond niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De  ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerde grondslag - grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij de totstandkoming van de overeenkomst - achtte de rechtbank tardief. De rechtbank voegde er (ten overvloede) aan toe dat  ter zitting die grove miskenning niet kon worden vastgesteld. De rechtbank vermeldde daarover in de beschikking dat  de vrouw  aanvankelijk had gesteld dat zij bij de totstandkoming van de overeenkomst niet op de hoogte was van een ontslagvergoeding die de man had ontvangen van € 146.000,- maar dat ter zitting  door haar is toegegeven dat zij  toen wel met deze vergoeding bekend was.

4.3    Het Gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep de alimentatie  vastgesteld vanaf 18 februari 2008 tot 1 januari 2009 op € 861,- per maand en met ingang van 1 januari 2009 op € 1.046,- per maand. Bij beschikking van  9 december 2011 heeft de Hoge Raad de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam.

4.4    Verweerster heeft klaagster niet geïnformeerd over de cassatieprocedure. Zij heeft daarvoor haar excuses aangeboden en voorts rechtsbijstand aangeboden in deze situatie. Klaagster heeft daarvan geen gebruik gemaakt en in de maanden na de beschikking van de Hoge Raad heeft klaagster overeenstemming bereikt met haar ex-echtgenoot onder meer inhoudende dat geen (terug)betaling door haar hoefde plaats te vinden.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster heeft in appel haar beroep op niet–ontvankelijkheid van de klachten (ingediend bij brief van 21 augustus 2013) herhaald. Zij blijft van mening dat de klachten betrekking hebben op haar werkzaamheden in de periode 2008 tot  december 2009 (de beschikking van het  Gerechtshof Den Haag van 2 december 2009) en daarom te laat zijn ingediend.

5.2    Het hof verwerpt dit beroep. Onbestreden is gesteld dat klaagster eerst na de beslissing van de Hoge Raad van 19 december 2011 bekend is geworden met de door haar gestelde tekortkomingen. 

5.3    Met de klachtonderdelen a en c wordt verweerster verweten dat zij onvoldoende

professionaliteit heeft getoond bij de behandeling van het verzoek van klaagster om alsnog in aanmerking te komen voor alimentatie .

Ofschoon achteraf kan worden vastgesteld dat een andere aanpak van de zaak ook mogelijk was geweest betekent dit niet dat verweerster in haar werk jegens klaagster tekortgeschoten is en dat klaagster daar nadeel van heeft ondervonden. Het hof neemt daartoe mede in aanmerking dat de inhoud van het inleidende verzoekschrift met instemming van klaagster is opgesteld. Eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling werd het verweerster duidelijk  dat klaagster, ondanks een eerdere stellingname, wel degelijk op de hoogte was van de ontslagvergoeding zodat dus ook niet meer gesproken kon worden van een wijziging van omstandigheden sedert het sluiten van het convenant. Voorts is niet komen vast te staan dat verweerster in haar optreden naar de rechtbank en  in de appelprocedure tekortgeschoten is. Klaagster toonde zich toen tevreden met het bereikte resultaat. Dat de Hoge Raad een motiveringsgebrek heeft vastgesteld in de beslissing van het hof is niet aan verweerster toe te rekenen. Uit de beslissingen van de rechtbank en hof is ook niet af te leiden dat de werkzaamheden van verweerster van onvoldoende kwaliteit zijn geweest en dat zij in gebreke is gebleven met het verstrekken van inlichtingen tengevolge waarvan klaagster nadeel zou hebben ondervonden.

Het hof acht dan ook het appel tegen deze klachtonderdelen gegrond en zal de beslissing van de raad over deze onderdelen vernietigen.

5.4    Klachtonderdeel b heeft betrekking op het niet (tijdig) informeren van klaagster over het feit dat cassatie was ingesteld en de mogelijke gevolgen daarvan. Verweerster heeft dit erkend maar voert in appel aan dat zij nadien geprobeerd heeft de gevolgen daarvan te beperken. Het hof is, met de raad, van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. De inzet van verweerster nadien, wat daar overigens van zij, maakt de tekortkoming niet ongedaan. Juist ingeval van een beschikking van het hof waarbij ten gunste van de cliënt is beslist is het noodzakelijk de cliënt over de betekenis van de cassatie en de mogelijke gevolgen daarvan voor de cliënt tijdig te informeren zodat hij eventueel nodige voorzieningen kan treffen. Het hoger beroep tegen de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel b treft daarom geen doel.

5.5    Nu de klachtonderdelen a en c alsnog ongegrond worden verklaard kan de opgelegde maatregel van berisping niet in stand blijven.  Het hof  acht de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

5.6    Om redenen van de leesbaarheid zal de gehele beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (derhalve met uitzondering van de beslissing ten aanzien van klachtonderdeel d), worden vernietigd en zal opnieuw op de klachtonderdelen a, b en c worden beslist.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 augustus 2014 onder nr. R.4427/14.13 voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen;

en in zoverre opnieuw rechtdoende;

-    verklaart de klachtonderdelen a en c ongegrond;

-    verklaart  klachtonderdeel b gegrond;

-    legt  aan verweerster de maatregel op van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema,  G.J. Visser, W.A.M. van Schendel en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.

De beslissing is verzonden op 24 augustus 2015.