ECLI:NL:TAHVD:2015:270 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7422

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:270
Datum uitspraak: 24-08-2015
Datum publicatie: 24-08-2015
Zaaknummer(s): 7422
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft bij de aanvang van de zaak opgetreden en droeg over de gehele periode (mede)verantwoordelijkheid naast zijn kantoorgenoot over de communicatie aan klaagsterr over de mogelijkheid te procederen op basis van een toevoeging.

Beslissing

van 24 augustus 2015

in de zaak 7422

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage  (verder: de raad) van 19 januari 2015, onder nummer R.4364/13.271, aan partijen toegezonden op 20 januari 2015, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder  onderdeel a gegrond is verklaard, de klacht voor het overige ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRGR:2015:271.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 februari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 juni 2015, waar klaagster en verweerder, samen met zijn gemachtigde, zijn verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder dat:

a)    hij klaagster niet gewezen heeft op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand;

b)    hij de zaak van klaagster zonder overleg heeft laten overnemen door zijn kantoorgenoot;

tevens verzoekt klaagster

c)    de raad te bepalen dat verweerder haar een bedrag van € 3.000,00 dient te vergoeden in verband met de ten laste van haar gekomen advocaatkosten.

4    FEITEN

    In overweging 2. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het hof overweegt dat het door verweerder gevoerde verweer, inhoudende dat hij niet van aanvang af bij de zaak betrokken was en hem hooguit een verwijt te maken valt over het niet gedurende de zaak bespreken met zijn cliënte of zij op enig moment in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand,  niet op gaat. Het eerste contact is door een kantoorgenoot gelegd op 20 juli 2009, op 21 juli 2009 is een formulier naar klaagster gestuurd en het volgende contact was een brief van verweerder aan klaagster van 11 augustus 2009. Het hof overweegt dat deze data zodanig dicht op elkaar liggen dat sprake is van optreden van verweerder bij de aanvang van de zaak, hetgeen ook wordt ondersteund door de inhoud van de brief van verweerder aan klaagster (onder andere bevestiging van het uurtarief) en hij over deze periode dus ook (mede) verantwoordelijkheid droeg over de communicatie over de mogelijkheid te procederen op basis van een toevoeging. Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage  van 19 januari 2015, gewezen onder nummer R.4364/13.271.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, A.J. Louter en R.H. Broekhuijsen leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.

De beslissing is verzonden op 24 augustus 2015.