ECLI:NL:TAHVD:2015:255 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7476

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:255
Datum uitspraak: 24-08-2015
Datum publicatie: 24-08-2015
Zaaknummer(s): 7476
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Indien verweerder als advocaat die meent over informatie te beschikken, welke nadeel kan toebrengen aan derden en daarvan, zoals in het onderhavige geval, anderen op de hoogte stelt, dient hij jegens derden wanneer hem daarom wordt gevraagd,  de nodige helderheid te verschaffen over zijn eigen rol of hoedanigheid en die direct, ondubbelzinnig en consistent duidelijk te maken. Verweerder is hier in tekortgeschoten.

Beslissing

van 24 augustus 2015

in de zaak 7476

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 2 maart 2015, onder nummer R.4635/14.220, aan partijen toegezonden op 4 maart 2015, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerder de klacht met betrekking tot overtreding van de gedragsregels 18 lid 2 en 31 ongegrond is verklaard en de klacht met betrekking tot overtreding van de gedragsregels 1, 10 lid 1, 29 en 30 gegrond is verklaard en terzake aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:80.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 30 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 31 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van de gemachtigde van klagers aan het hof van 11 mei 2015;

-    de brief van verweerder aan het hof van 15 mei 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 juni 2015, waar klager sub 1, vergezeld van zijn raadsman en verweerder met zijn kantoorgenoot mr. L zijn verschenen. Partijen  hebben  gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 1, 10 lid 1, 18 lid 2, 29, 30 en 31 ten gevolge waarvan klagers onder meer problemen ondervinden met het verkrijgen van een financiering voor de ontwikkeling van landgoed X.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klager sub 1 (hierna klager) was sedert 2013 namens D B.V, (hierna D B.V.) betrokken bij een mogelijke aankoop door D BV van landgoed X.  D BV had het plan om op het landgoed (zorg) appartementen te bouwen.

4.2    In de zomer van 2013 hadden klaagster sub 2 als houdster van een gedeelte van de aandelen in D B.V. en D B.V. aan de heer  R., wonende te R, een optie verleend tot aankoop van aandelen in D B.V.. Tevens werd tussen D B.V. en L Ltd., gevestigd te A, een samenwerkingsovereenkomst gesloten gericht op “real estate development” onder andere in Nederland.  De heer R. trad daarbij op als vertegenwoordiger van de L Ltd.

4.3    Bij brief van 14 augustus 2013 heeft de heer R. namens L Ltd. aan notaris Z. te A toegezegd de aankoop van het landgoed te financieren tot een maximum van € 4.500.000,-. Bij die brief was gevoegd een verklaring van de bank, van 14 januari 2011, waarin vermeld was dat L Ltd. bij de bank een rekening aanhield met een tegoed van  € 27.000.000,-.

4.4    Bij brief van 2 september 2013 heeft notaris Z. aan de eigenaresse van landgoed X, stichting P., bericht dat hij de financiële gegoedheid van D B.V., middels bankverklaring uitgegeven door de bank van 14 januari 2011 had geverifieerd en in orde bevonden

4.5    Uit de mail van de heer Z. van P. van 4 september 2013 aan de bemiddelaar in deze transactie, de heer W., wordt duidelijk dat P. die informatie ontoereikend vond. Ofschoon de heer R. bij brief van 7 september 2013 de notaris opdracht gaf voor een kredietverstrekking van € 4.500.000,-  heeft D B.V. de samenwerking met de heer R. bij brief van 30 september 2013 opgezegd en meegedeeld een nieuwe partner voor de financiering te zoeken. Inmiddels is komen vast te staan dat de bankverklaring van 14 januari 2011 vals was.

4.6    In november 2013 heeft de stichting S. van het vegetarisch centrum en van het vegetarisch verzorgingstehuis F. aan klager een bedrag van € 125.000,- ter leen verstrekt  om de aankoop van het landgoed veilig te stellen. Overeengekomen werd dat aflossing uiterlijk 31 december 2013 zou plaatsvinden. Op verzoek van klager heeft betaling plaatsgevonden op een rekening ten name van klager sub 2. Aflossing heeft niet plaatsgevonden.

4.7    Op 13 december 2013 heeft P. het landgoed verkocht aan D B.V. voor € 4.500.000,- met de bepaling dat uiterlijk 1 februari 2014 10% van de koopsom diende te zijn voldaan en dat de overdracht uiterlijk 1 december 2014 zou plaatsvinden. De aanbetaling heeft niet plaatsgevonden. De overdracht heeft ook niet plaatsgevonden  en op 24 maart 2015 is D B.V. in staat van faillissement verklaard. Verweerder heeft op 5 maart 2014 aan de heren S.  van P, V. van de gemeente B. van het College sanering zorginstellingen, die  goedkeuring dienden te geven aan de verkoop, een mail gestuurd met de volgend inhoud:

“Van de heer V. heb ik begrepen dat u nog de definitieve goedkeuring moet geven aan de koop door een vennootschap genaamd D B.V. van landgoed X. Volgens de kamer van koophandel is uitsluitend de heer T bevoegd om namens de genoemde vennootschap te handelen. Feitelijk leidinggevende is echter een achter de schermen opererende grootaandeelhouder van D B.V. , de heer J. Deze zou in Z woonachtig zijn, maar verblijft feitelijk in H. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de heer T. als stroman fungeert. Enerzijds omdat de heer T. desgevraagd weinig details kon geven over de gang van zaken, anderzijds omdat het de heer J. is die de feitelijke leiding heeft maar verder (zonder mij kenbare reden) achter de schermen opereert.

Ik ben in contact met een aantal zakenlieden (onder andere enige personen uit O, die mij aangeven substantiële vorderingen te hebben op de heer J.. Ik heb deze claims momenteel in onderzoek en zal ze afzonderlijk beoordelen. Na een eerste indruk kan ik mij goed voorstellen dat ik op korte termijn juridische procedures zal starten om deze vorderingen door de rechter te laten te beoordelen. Deze procedures kunnen ook invloed hebben op de eigendom van landgoed X na de verkoop. Indien bijvoorbeeld beslag op de aandelen van D B.V. wordt gelegd of het faillissement van de heer J. zal moeten worden aangevraagd, verandert de zeggenschap van de kopende partij en dus ook de feitelijk economische eigenaar.

Ik wil u deze informatie niet onthouden omdat ik van mening ben dat deze van invloed kan zij op uw besluit. Omwille van verhaalsmogelijkheden verzoek ik u mij op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.

Alvast mijn dank.

Met vriendelijke groet,

Advocatenkantoor J.

Mr J. advocaat.”

4.8        Bij brief van 25 maart 2014 heeft de raadsman van klagers onder meer verzocht opheldering te verschaffen omtrent deze mail, meer in het bijzonder man en paard noemen. Verweerder heeft op dit verzoek niet inhoudelijk gereageerd. Op 16 april 2014 heeft verweerder namens T. B.V. en B in rechte opgetreden en het faillissement van D B.V. aangevraagd.)

5    BEOORDELING

a. Het appel van klagers.

1. Klagers voeren tegen de beslissing van de raad één grief aan, inhoudende dat verweerder ter zitting van de raad in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 29 door op de vraag van de voorzitter te antwoorden “dat hij dit ( het verzenden van de mail) in zijn hoedanigheid van advocaat van de heren B. en W. en mevrouw M. heeft gedaan. Volgens klagers is die mededeling onjuist. Klagers hebben aangevoerd dat een of meer genoemde personen uitdrukkelijk ontkennen op 5 maart 2014 cliënt van verweerder te zijn geweest.

2. Wat er zij van de juistheid van dit standpunt van klagers, deze grief kan niet slagen, nu dit verwijt voor het eerst in appel naar voren is gebracht en het appel niet de mogelijkheid kent om nieuwe klachten aan de orde te stellen.3. Het appel van klagers leidt ook overigens niet tot een ander oordeel dan dat van de raad en het hof bekrachtigt dan ook de ongegrondverklaring van overtreding van de gedragsregels 18 lid 2 en 31.

b. Het appel van verweerder.

1. In zijn appelschrift bestrijdt verweerder het oordeel van de raad dat hij met de verzending van de mail van 5 maart 2014 aan de heren S., V. en B. in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet.

2.Volgens hem heeft hij geen misverstand laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij optrad, is er geen sprake van schending van de gerechtvaardigde belangen van klagers, was hij niet gehouden zijn uitlatingen in de mail achterwege te laten en heeft zijn gedrag geen schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur.

Het hof oordeelt daarover als volgt:

3. De hoedanigheid.

In de bewuste e-mail wordt niet gesproken over cliënten maar over contact met een aantal zakenlieden. Wel worden mogelijke procedures in het vooruitzicht gesteld en daarvoor zijn opdrachten van cliënten onvermijdelijk. Door in de onderhavige  procedure ter toelichting op de hoedanigheid waarin verweerder deze mail heeft geschreven te spreken over zijn hoedanigheid van advocaat wordt tenminste de schijn gewekt van de aanwezigheid van cliënten, want de advocaat in zijn hoedanigheid treedt immers  op namens cliënten.  Bij de zitting van de raad vertelde verweerder gehandeld te hebben “naar zijn geweten”, hetgeen de indruk wekt van een  optreden uit eigen hoofde. Vervolgens spreekt verweerder over aankomende cliënten, met welk begrip in ieder geval niet lijkt te worden geduid op een bestaande cliënt-verhouding. Ook het  bij herhaling gedane beroep op zijn geheimhoudingsplicht schept verwarring nu van zo’n plicht alleen sprake kan zijn in de cliënt–advocaat relatie. En dit is nu weer afwijkend van wat verweerder eerder had aangevoerd. De conclusie moet zijn dat verweerder in dit opzicht niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Indien verweerder als advocaat die meent over informatie te beschikken, welke nadeel kan toebrengen aan derden en daarvan, zoals in het onderhavige geval, anderen op de hoogte stelt, dient hij jegens derden wanneer hem daarom wordt gevraagd,  de nodige helderheid te verschaffen over zijn eigen rol of hoedanigheid en die direct, ondubbelzinnig en consistent duidelijk te maken. Verweerder is hier in tekortgeschoten en zijn appel tegen dit onderdeel van de beslissing is ongegrond.

4. Schending van belangen van klagers door het verzenden van de mail zonder de geponeerde feiten te onderzoeken.

Het bezwaar van verweerder tegen dit oordeel en de overtreding van  gedragsregel 10 is gegrond. Niet gebleken is dat de stellingen en feiten die verweerder heeft geponeerd onjuist zijn. Er moest immers door de drie personen nog goedkeuring gegeven worden. Uit het mailverkeer, onder meer de mail van 14 februari 2014 van klager, blijkt dat de rol van de heer T. zeer beperkt was en de e-mail van 3 februari 2014 van klager bevestigt dat hij achter de schermen wilde blijven. Voorts is niet onjuist gebleken dat verweerder op het moment van verzending vorderingen in onderzoek had. Een paar weken later zijn immers rechtsmaatregelen gestart. Dat procedures invloed kunnen hebben op de eigendom is evenmin onjuist. Nu de e-mail voorts verzonden is naar drie direct betrokkenen, doch kennelijk later in de publiciteit is gekomen - waarbij niet gebleken is dat verweerder daar een actief aandeel in heeft gehad - zijn de gerechtvaardigde belangen niet geschonden noch is er sprake geweest van onvoldoende onderzoek. Overigens zou het niet hebben misstaan indien verweerder ook klagers zelf via een kopie zou hebben geïnformeerd

5. Nu het hof alleen de klacht over verwarring die verweerder heeft doen ontstaan over zijn hoedanigheid  gegrond acht is een berisping een te zware maatregel. Een zakelijke terechtwijzing is echter wel op zijn plaats.  

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag    van 2 maart 2015 onder nummer R.4635/1420 voor daarin de klacht over overtreding van de gedragsregels 10 lid 1 en 30 gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd;

- verklaart de klacht over handelen in strijd met gedragsregel 1, 10 lid 1 en 30 alsnog ongegrond;

- legt op de maatregel van enkele waarschuwing;

- bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema,  G.J. Visser, W.A.M. van Schendel en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.

                      De beslissing is verzonden op 24 augustus 2015.