ECLI:NL:TAHVD:2015:22 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7219

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:22
Datum uitspraak: 23-01-2015
Datum publicatie: 26-01-2015
Zaaknummer(s): 7219
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verwijt de rechtbank onjuist te hebben voorgelicht. gegrond, waarschuwing.

Beslissing van 23 januari 2015

in de zaak 7219

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 juli 2014, onder nummer 14-14, aan partijen toegezonden op 14 juli 2014, waarbij het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op klachtonderdeel a ongegrond is verklaard, het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op klachtonderdeel b gegrond is verklaard, klachtonderdeel b gegrond is verklaard en verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:227.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 november 2014, waar klaagster alsmede verweerster, bijgestaan door mr. X., zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht, waarvan in hoger beroep uitsluitend onderdeel b nog van belang is, houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a.    (..)

b.    zij de rechtbank halve waarheden en leugens heeft voorgespiegeld door in het verzoekschrift wijziging partner- en kinderalimentatie van 26 september 2013 voorbij te gaan aan de haar welbekende, reeds gemaakte afspraken tussen klaagster en haar ex-echtgenoot.

4    FEITEN

4.1    De navolgende feiten, voor zover in hoger beroep nog van belang, zijn door de raad vastgesteld en zijn vast komen te staan nu daartegen geen grieven zijn gericht.

4.2    Klaagster is in 2008 verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Haar ex echtgenoot werd in de procedure bijgestaan door verweerster. Het huwelijk is in 2009 ontbonden.

4.3    Op 1 mei 2013 heeft de ex-echtgenoot van klaagster zijn vaste baan verloren en in mei 2013 heeft tussen klaagster en haar ex-echtgenoot rechtstreeks e-mailcontact plaatsgevonden over het wijzigen van de partner- en kinderalimentatie. Partijen spraken onderling af dat de partneralimentatie voor klaagster zou komen te vervallen met ingang van 1 juni 2013 en dat de man vanaf die datum een bedrag van € 1.350,- of 1.500,- per maand aan kinderalimentatie zou voldoen. Het uiteindelijke bedrag liet klaagster ter keuze aan haar ex-echtgenoot. Vanaf 1 juni 2013 heeft hij € 1.350,- per maand aan kinderalimentatie betaald.

4.4    Op 19 augustus 2013 heeft verweerster financiële gegevens van klaagster bij de advocaat van klaagster opgevraagd. Op 1 september 2013 verviel het niet wijzigingsbeding uit het echtscheidingsconvenant van 2 december 2008. Op 26 september 2013 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot van klaagster een verzoek tot wijziging van de partner- en kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank. In punt 12 van het verzoekschrift schrijft zij onder meer:

“Vanaf juni 2013 is de man geïnitieerd door de vrouw volledig gestopt met het betalen van haar onderhoudsbijdrage en de kinderalimentatie blijven doorbetalen. De vrouw heeft daartegen nimmer geprotesteerd, zodat de man er op mocht vertrouwen dat de vrouw hiermee akkoord is gegaan. Verder valt uit deze gang van zaken af te leiden dat de vrouw – zonder rechterlijke tussenkomst – heeft ingezien dat haar onderhoudsbijdrage is komen te vervallen vanwege haar eigen verdiencapaciteit, de gedeelde zorg voor de kinderen en haar relatie met de heer K. De onderhoudsbijdrage voor de vrouw dient derhalve per 1 juni 2013 op nihil te worden gesteld”.

4.5    In het verzoekschrift van 26 september 2013 heeft verweerster niet expliciet verwezen naar de mailwisseling tussen klaagster en de man in mei 2013.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster heeft in hoger beroep grieven aangevoerd, die inhouden dat zij niet bewust een onjuiste presentatie van de werkelijkheid heeft gegeven, dat de raad de zinsnede in het verzoekschrift, hiervoor geciteerd onder 4.4, onjuist heeft geïnterpreteerd alsmede dat klaagster niet in haar belangen is geschaad.

5.2    Het hof oordeelt hierover als volgt. Uit de norm waaraan het hof het optreden van de advocaat van de wederpartij toetst, volgt dat de advocaat zijn ruime vrijheid te buiten gaat waar deze in een processtuk de feiten schetst op een wijze die voor de rechter misleidend is. Op zichzelf zijn de feitelijke door verweerster in het verzoekschrift geformuleerde stellingen niet onjuist. Door niet te vermelden dat partijen nog enkele maanden eerder tot een vergelijk waren gekomen, wordt echter een indruk gewekt van de gang van zaken die zozeer strijdig is met hetgeen werkelijk tussen partijen was voorgevallen dat het hof van oordeel is dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden. Dit is verwijtbaar omdat verweerster wist van het bestaan van de afspraken.

5.3    Doordat het al dan niet bestaan van die afspraken relevant kon zijn voor de beoordeling van de wijzigingsverzoeken van de ex-echtgenoot van klaagster, kan niet worden gezegd dat klaagster hierdoor niet in haar belangen kan zijn geschaad. Het tuchtrechtelijk verwijtbaar karakter wordt niet weggenomen doordat klaagsters advocaat in het verweerschrift gewag heeft gemaakt van de gemaakte afspraken.

5.4    Het hof heeft geen aanleiding om af te wijken van de door de raad opgelegde maatregel, zodat het hof de uitspraak van de raad zal bekrachtigen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2014.

Aldus gewezen op 21 november 2014 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.R. Sturhoofd, G.J. Visser en R. Verkijk leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.