ECLI:NL:TAHVD:2015:216 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7428

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:216
Datum uitspraak: 19-06-2015
Datum publicatie: 21-06-2015
Zaaknummer(s): 7428
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster bracht een appeldagvaarding uit en de client wendde zich tot verweerster die de zaak overnam en de zaak aanbracht. Klaagster kreeg het griffierecht in rekening gebracht. Verweerster zorgde niet voor voldoening van dit bedrag aan klaagster. Waarschuwing.

Beslissing van 19 juni 2015

in de zaak7428

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 26 januari 2015, onder nummer R.4458/14.44, aan partijen toegezonden op 27 januari 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRSGR:2015:110.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 februari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster;

- de brief van klaagster aan het hof van 11 maart 2015;

- de brief van verweerster aan het hof van 17 april 2015.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 april 2015, waar verweerster en mr. X., namens klaagster, zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht zoals geformuleerd door de raad, houdt, zakelijk en voor zover in appel nog aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij ondanks dat zij op grond van artikel 3 jo. 28 van de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken aansprakelijk is voor betaling van de griffierechten voor de appeldagvaarding van Y., weigert deze aan het kantoor van klaagster terug te betalen.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Mr. X., kantoorgenoot van klaagster en optredend in opdracht van klaagster heeft in juni 2013 op verzoek van de echtgenoot van mevrouw Y. een dagvaarding in een appelprocedure laten uitbrengen voor de zitting van 24 september 2013 met het doel de appeltermijn veilig te stellen. In juli 2013 is zijn dienstverlening beëindigd en is de originele dagvaarding aan die echtgenoot ter hand gesteld.

4.2 In september 2013 heeft de echtgenoot van mevrouw Y. zich tot verweerster gewend om voor mevrouw Y. op te treden in deze appelprocedure. Op 20 september 2013 is via het zogenaamde H1 formulier (aanbrengen nieuwe zaak) door het kantoor van verweerster de dagvaarding in hoger beroep bij de griffie van het hof ingediend. Op het H1 formulier is vermeld dat advocaat van de appellante is mevrouw Feenstra (verweerster) van het kantoor Z. advocaten. Tevens is vermeld dat een toevoeging is aangevraagd. Omdat in de originele dagvaarding mr. X. als advocaat stond vermeld en verweerster bij het aanbrengen van de dagvaarding daarin geen wijziging heeft aangebracht heeft de griffie van het hof aan het kantoor van mr. X. het griffierecht in rekening gebracht. Dit griffierecht is voldaan via debitering van de rekening-courantverhouding die het kantoor aanhoudt bij de griffie. Mr. X. heeft verweerster op 26 september 2013 verzocht dit bedrag (€ 299,-) op zijn kantoorrekening te storten. Toen dit niet bleek te zijn geschied op 8 oktober 2013 heeft klaagster aangekondigd een klacht in te dienen bij de deken. Bij brief van 4 november 2013 is de klacht ingediend.

5 BEOORDELING

5.1 Kern van de klacht van klaagster is dat zij verweerster verwijt dat deze haar niet tijdig heeft geïnformeerd over haar voornemen om de zaak wel op de rol van 24 september 2014 te doen inschrijven maar zich dan (nog) niet te stellen voor appellante als gevolg waarvan mr. X. als advocaat van appellante door de griffie is aangemerkt en aan zijn kantoor (het kantoor van klaagster) het griffierecht in rekening is gebracht. Toen deze gang van zaken bekend werd heeft verweerster geen bereidheid getoond mee te werken aan een oplossing ten gevolge waarvan klaagster, zoals zij stelt, extra kosten heeft moeten maken waarvoor verweerster haar schadeloos dient te stellen.

5.2 In haar beroepschrift bestrijdt verweerster dat zij niet bereid was mee te werken aan een oplossing, maar dat zij het niet eens was met de wijze waarop klaagster de zaak wenste op te lossen.

5.3 Het hof heeft uit het gewisselde mailverkeer niet kunnen afleiden dat, en zo ja, op welke wijze verweerster de ontstane situatie heeft willen oplossen. Wel moet worden opgemerkt dat de stijl en toonzetting die klaagster in die correspondentie hanteerde geen bijdrage was die tot welwillendheid aan de zijde van verweerster zou kunnen leiden. Het was echter verweerster die verantwoordelijk was voor het ontstaan van de situatie door een zaak, via het H1 formulier waarin zij vermeld wordt als advocaat van appellante, ter rolle te laten inschrijven maar de originele tenaamstelling in de dagvaarding in stand te laten zodat mr. X., kantoorgenoot van klaagster, als advocaat werd aangemerkt en aan hem via de rekening- courant het griffierecht in rekening werd gebracht. Het had dan ook op verweersters weg gelegen klaagster te verwittigen van haar voornemen, althans en in ieder geval toen zij met de gevolgen van haar handelen bekend werd, initiatieven te nemen om het gerezen probleem op te lossen. Met de raad is het hof van oordeel dat de klacht zoals deze ook door de deken is geformuleerd gegrond is en de beslissing van de raad moet worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 januari 2015 onder nummer R.4458/14.44.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, M. Pannevis, J.R. Krol en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.