ECLI:NL:TAHVD:2015:191 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7323

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:191
Datum uitspraak: 08-06-2015
Datum publicatie: 09-06-2015
Zaaknummer(s): 7323
Onderwerp:
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder nam zaak aan van klager en ontving voorschot van 5000 Euro maar ondernam nagenoeg niets. Raad legde 6 maanden waarvan 5 voorwaardelijk op met bijzondere voorwaarde de 5000 Euro terug te betalen. Voor de behandeling bij het hof was dit bedrag terugbetaald. De omstandigheden maken dat het hof de maatregel van 6 maanden schorsing geheel voorwaardelijk oplegt.

Beslissing van 8 juni 2015

in de zaak 7323

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

en het dekenbezwaar van:

de deken in het arrondissement Amsterdam

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 oktober 2014, gewezen onder nummers 14 183A en14-184A, aan partijen toegezonden op 7 oktober 2014, waarbij zowel een klacht van klaagster als het dekenbezwaar tegen verweerder gegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd van zes maanden, waarvan vijf voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen een maand na het onherroepelijk worden van de uitspraak van de raad het door klaagster betaalde voorschot van € 5000,- terugbetaalt door bijschrijving van dit bedrag op de derdengeldenrekening van de deken.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRAMS:2014:267.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster;

-    de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 april 2015, waar namens de deken mr. K., alsmede verweerder zijn verschenen. Bij emailbericht van 9 februari 2015 heeft de gemachtigde van klaagster laten weten dat hij en klaagster de zitting niet zullen bijwonen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    geen werkzaamheden heeft verricht voor klaagster, ondanks zijn bevestiging deze werkzaamheden te zullen verrichten en ondanks het door klaagster op zijn verzoek betaalde voorschot;

b)    na intrekking van de opdracht door klaagster heeft geweigerd om het betaalde voorschot aan klaagster terug te betalen.

3.2    Het dekenbezwaar houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft   gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    niet aanstonds de door de deken gevraagde inlichtingen heeft verstrekt, daarmee in strijd handelend met Gedragsregel 37 en

b)    niet heeft gereageerd op verzoeken van klaagster tot terugbetaling van het door haar betaalde voorschot, ondanks zijn toezeggingen aan de deken om een groot deel van dat voorschot aanstonds te zullen terug te betalen.

4    FEITEN

4.1    Klaagster heeft, bij brief van haar gemachtigde van 7 november 2013, verweerder gevraagd om een legal opinion over de vermogensrechtelijke gevolgen van haar voorgenomen huwelijk. Verweerder heeft per mail van 7 november 2013 klaagster bevestigd de opdracht aan te nemen voor een tarief van € 200,- per uur en daarbij verzocht een voorschot van € 5.000,- te betalen, aan welk verzoek klaagster heeft voldaan.

4.2    Nadien heeft klaagster niet de gevraagde legal opinion ontvangen van verweerder. De gemachtigde van klaagster heeft op 27 december 2013  verweerder geschreven geen prijs meer te stellen op de gevraagde legal opinion en verweerder verzocht het voorschot terug te betalen voor 3 januari 2014. De gemachtigde heeft verweerder per mail en telefoon op 20 en 21 januari 2014 gerappelleerd tot terugbetaling.

4.3    De klacht is op 31 januari 2014 ter kennis van de deken gebracht. Verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken van de deken om een reactie op de klacht van 21 maart, 8 april, 17 april, 29 april en 9 mei 2014.

4.4    Verweerder heeft de deken in zijn brief van 14 mei 2014 aangekondigd € 4.000,- van het ontvangen voorschot te zullen terugbetalen aan klaagster en deze toezegging herhaald in zijn telefoongesprek met de stafmedewerker van de deken op 12 juni 2014.

4.5    Verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken van de deken van 22 mei en 12 juni 2014 om een reactie op de brief van klaagster aan de deken van 19 mei 2014.

4.6    Op 27 november 2014 heeft verweerder het voorschot van € 5000,- terugbetaald middels betaling op de derdengeldrekening van de deken en daarmee voldaan aan de door de raad gestelde voorwaarde in de beslissing waarvan beroep.

5    BEOORDELING

5.1    Het beroep van verweerder richt zich uitsluitend tegen het door de raad onvoorwaardelijk opgelegde deel van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk.

5.2    Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat verweerder voornemens is zijn werkzaamheden als advocaat te beëindigen. Zijn streven is zich rond 1 augustus 2015, nadat zijn praktijk zal zijn afgebouwd, te laten uitschrijven van het tableau.

5.3    De deken heeft zijn in het verweerschrift weergegeven standpunt dat de door de raad opgelegde maatregel recht doet aan de gegrond verklaarde klacht en het dekenbezwaar gehandhaafd, maar daarbij aangegeven dat het ongewenst is indien een onvoorwaardelijke schorsing zou moeten worden ondergaan tijdens het afbouwen  door verweerder van zijn praktijk. Het voorstel van de deken is het onvoorwaardelijk deel van de schorsing van een maand in te laten gaan op 1 augustus 2015, nadat verweerder feitelijk zijn werkzaamheden als advocaat zal hebben beëindigd.

5.4    Het hof is met de deken van oordeel dat de door de raad deels onvoorwaardelijk opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk recht doet aan hetgeen gegrond is verklaard. Het hof ziet echter in de situatie zoals die is gewijzigd na de beslissing van de raad aanleiding de schorsing voor de duur van zes maanden geheel voorwaardelijk op te leggen. Uit het verweerschrift van de deken blijkt dat verweerder zijn medewerking verleent aan de verzoeken om inlichtingen van de deken en doende is zijn zaken op orde te krijgen. Verweerder is ook, anders dan bij de raad, ter zitting van het hof verschenen en heeft er blijk van gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien en aangegeven dat het hem duidelijk is geworden dat het niet wenselijk is indien hij als advocaat werkzaam blijft en dat hij zijn praktijk dan ook zal afbouwen en zich rond 1 augustus 2015 zal laten uitschrijven als advocaat. Het hof betrekt verder in zijn oordeel dat verweerder inmiddels wel het voorschot van € 5000,- heeft terugbetaald.

5.5    Het vorenstaande leidt ertoe dat de beslissing van de raad dient te worden vernietigd voor zover daarbij een maand onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd. Nu verweerder inmiddels het voorschot heeft terugbetaald is er geen reden meer om ter zake een betalingsverplichting als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke schorsing op te leggen. Het hof zal voor de leesbaarheid de uitspraak van de raad ten aanzien van de opgelegde maatregel in zijn geheel vernietigen en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de gehele duur van zes maanden geheel voorwaardelijk opleggen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 oktober 2014 onder nummers 14-183A en 4-184A gewezen voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, waarvan vijf voorwaardelijk is opgelegd en aan het voorwaardelijk deel van de opgelegde schorsing een bijzondere voorwaarde is verbonden;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden;

-    bepaalt dat de schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.L. Weerkamp, G.J.L.F. Schakenraad en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2015.