ECLI:NL:TAHVD:2015:108 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7294

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:108
Datum uitspraak: 10-04-2015
Datum publicatie: 22-04-2015
Zaaknummer(s): 7294
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hof bekrachtigt de ongegrondverklaring van klachten over de dienstverlening in een letselzaak.

Beslissing van 10 april 2015

in de zaak 7294

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 2 september 2014, onder nummer 14-040A, aan partijen toegezonden op 2 september 2014, waarbij een klacht van klagers tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:231.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 september 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    de brief d.d. 10 november 2014 van klagers;

-    de brief d.d. 2 december 2014 van verweerster;

-    de e-mail d.d. 8 januari 2015 van verweerster;

-    de ongedateerde brief van klagers, ontvangen ter griffie op 22 januari 2015;

-    de brief d.d. 21 januari 2015 van klagers;

-    de brief d.d. 23 januari 2015 van de griffier aan klagers;

-    de brief d.d. 29 januari 2015 van de griffier aan klagers.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 februari 2015, waar klager alsmede verweerster met haar kantoorgenoot mr. Z. zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar

heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)     klagers niet op de juiste wijze heeft bijgestaan, terwijl er ruim € 60.000,- is

 gedeclareerd;

b)   nooit meer heeft gedaan dan “wat mediation”;

c)   geen arbeid naar doel heeft verricht;

d)   geen schriftelijk plan van aanpak heeft gepresenteerd;

e)   heeft “geknoeid met declaratiegelden” en mogelijk valsheid in geschrifte heeft

      gepleegd;

f)    niet heeft gereageerd op hun vraag hoe een bedrag van € 5.000,- in haar

      administratie is verwerkt;

g)   een civiele procedure had moeten starten, althans had moeten “ingrijpen”.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    In april 2006 heeft klaagster een operatie ondergaan, waardoor een scheur in haar darm is ontstaan. In vervolg hierop heeft klaagster twee hersteloperaties ondergaan. Klagers hebben zich hierna tot verweerster gewend om hen bij te staan in de letselschadezaak, omdat zij van mening waren dat door het ziekenhuis een medische fout gemaakt was.

4.2    Verweerster heeft klagers op 12 mei 2006 een uitgebreide opdrachtbevestiging gezonden, waarin zij onder meer heeft aangegeven dat de van klagers ontvangen (medische) informatie niet compleet was, dat zij de ontbrekende informatie zou opvragen en met haar medisch adviseur zou bespreken. Met betrekking tot de kosten van verweersters werkzaamheden heeft zij het door haar en haar medisch adviseur gehanteerde uurtarief aan klagers bevestigd en aangegeven dat de tarieven jaarlijks worden aangepast. Zij heeft klagers erop gewezen dat zij als opdrachtgevers verantwoordelijk zijn en blijven voor de betaling van haar declaraties, maar dat zij zal proberen deze kosten op de wederpartij te verhalen, waarbij in bepaalde gevallen de kosten niet (geheel) kunnen worden verhaald, onder meer indien de wederpartij de aansprakelijkheid niet (geheel) aanvaardt.

4.3    Verweerster heeft op 13 november 2006 het ziekenhuis en de betrokken arts aansprakelijk gesteld. Bij brief van 19 februari 2007 heeft de verzekeraar namens het ziekenhuis aansprakelijkheid erkend voor het ontstaan van de scheur in de darm van klaagster, waardoor twee hersteloperaties hebben moeten plaatsvinden. In vervolg hierop zijn nader overleg en verdere correspondentie gevolgd over de door klaagster geleden schade en over het causale verband tussen de door het ziekenhuis erkende fout en de klachten van klaagster. In dat kader zijn meerdere deskundigenonderzoeken verricht.

4.4    Verweerster heeft zich namens klagers op het standpunt gesteld dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de volledige schade die klaagster heeft geleden. De verzekeraar van het ziekenhuis heeft zich op het standpunt gesteld dat niet “alle huidige klachten en beperkingen van [klaagster] hun oorzaak vinden in de gevolgen van het veroorzaken van de scheur in het mesenterium.” Tijdens een bespreking van 31 augustus 2010 heeft de verzekeraar van het ziekenhuis een totaalbedrag voor de geleden schade aangeboden van € 40.000,-. Klagers hebben dit bedrag als voorschot op een schadevergoeding aanvaard.

4.5    In februari 2011 heeft verweerster klagers voorgesteld om alles nog eens door te spreken. Inmiddels hadden klagers haar bericht dat zij het allemaal lang vonden duren. Verweerster heeft klagers hierop laten weten dat dit deels kwam doordat de verschillende artsen het onderling niet eens waren en dat meer  was verwacht van de expertiserapporten.

4.6    Op 25 maart 2011 ontving verweerster een e-mail van een andere letselschadeadvocaat, die haar meedeelde met klaagster te hebben gesproken . In de e-mail staat onder meer: “Ik vernam dat u de belangen behartigt van [klaagster] in de zaak tegen [ ] en inmiddels met haar heeft besproken de letselschadezaak aan mij over te dragen. Tot op heden mocht ik het (medisch) dossier nog niet ontvangen.”

4.7    Verweerster heeft na ontvangst van de e-mail van 25 maart 2011 geen werkzaamheden meer voor klagers verricht in de letselschadezaak. Wel heeft zij klagers nog bijgestaan bij de behandeling van het hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven d.d. 20 januari 2010, waarbij een door klagers ingediende klacht tegen de gynaecoloog van het ziekenhuis was afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege bekrachtigd.

5    BEOORDELING

5.1    De klachten hebben betrekking op de inhoudelijke behandeling van de zaak door verweerster enerzijds en op de wijze van declareren door verweerster anderzijds. Voor zover klagers in de appelmemorie hun klachten hebben uitgebreid dan wel nieuwe klachten hebben aangevoerd, laat het hof deze buiten beschouwing, nu klachten die voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd niet in behandeling kunnen worden genomen.

5.2    Met betrekking tot de inhoudelijke behandeling van de zaak leest het hof in de appelmemorie als grieven van klagers tegen de beslissing van de raad dat door verweerster en de raad eraan voorbij is gegaan dat volledige aansprakelijkheid is erkend, dat verweerster niets gedaan heeft met valse verklaringen van betrokken specialisten, ziekenhuis en advocaten, dat verweerster ondanks een toezegging daartoe de twee door klagers aangedragen externe specialisten geen vragen heeft gesteld en dat niet juist is dat de zaak aan een andere advocaat is overgedragen.

5.3    Met de raad is het hof van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verweerster onvoldoende voortvarend te werk gegaan is. Letselschadezaken vergen in het algemeen veelvuldig overleg tussen de advocaat en de over en weer ingeschakelde medisch adviseurs, terwijl ook met het opstellen van expertiserapporten tijd is gemoeid. Het is daarbij niet ongebruikelijk om alvorens een besluit te nemen over het opstarten van een civiele procedure eerst af te wachten wat de uitkomst is van de klachtprocedure bij het medisch tuchtcollege. Daarbij komt in dit geval dat de verzekeraar van het ziekenhuis weliswaar aansprakelijkheid heeft erkend voor de medische fout, die tijdens de eerste operatie is begaan, maar heeft betwist dat de klachten en beperkingen die klaagster naderhand ondervond, het gevolg zijn geweest van die fout. Anders dan klagers kennelijk menen betekent acceptatie van aansprakelijkheid nog niet dat daarmee ook vaststaat wat nu precies de gevolgen van de fout zijn geweest. Juist hierover (het causaal verband) is door verweerster met de verzekeraar van het ziekenhuis (met over en weer inschakeling van deskundigen) uitgebreid gecorrespondeerd. De standpunten over en weer vertoonden verschillen, evenals de expertiserapporten. Dat wil echter nog niet zeggen dat er valse verklaringen zijn afgelegd, waarmee verweerster iets had kunnen of moeten doen.

5.4    Met betrekking tot de beoogde inschakeling van de twee door klagers aangedragen specialisten heeft verweerster aangevoerd dat zij in overleg met haar medisch adviseur bezig is geweest met het formuleren van vragen voor die specialisten, maar dat het tot voorlegging van die vragen aan de specialisten niet meer is gekomen, omdat zij haar werkzaamheden heeft beëindigd in vervolg op de e-mail van 25 maart 2011 van de advocaat die haar verzocht haar dossier over te dragen. Dat de inschakeling van beide specialisten bedoeld was voor de tuchtzaak zoals dat zijdens klagers is betoogd, wordt uitdrukkelijk betwist door verweerster en vindt onvoldoende steun in de overgelegde bescheiden. Het hof acht de verklaring van verweerster dat de inschakeling van beide specialisten bedoeld was ter nadere onderbouwing van de letselschadekwestie en niet voor de tuchtzaak niet onaannemelijk. Het hof is voorts met de raad van oordeel dat de e-mail van de andere advocaat duidelijk ziet op overdracht van het dossier en niet op een door klagers gevraagde second opinion.

5.5    Verweerster had wellicht een snellere voortgang in het dossier kunnen realiseren en ook de communicatie naar klagers, met name in het eindtraject van de dossierbehandeling en bij het beëindigen van haar werkzaamheden voor klagers, had beter gekund, maar daarmee is verweerster niet zodanig jegens klagers in gebreke gebleven dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten.

5.6    Met betrekking tot de financiële afwikkeling is door klagers in hoger beroep onder meer aangevoerd dat fraude zou zijn gepleegd doordat declaraties die aan klagers in rekening zijn gebracht ook aan de verzekeraar zijn doorberekend en dat vervalste financiële overzichten zouden zijn overgelegd. Hiervan is het hof niet gebleken. Wel is het hof van oordeel dat verweerster transparanter had mogen zijn in haar declaratiegedrag. Zo is het hof niet gebleken dat  verweerster aan klagers verantwoording heeft afgelegd ten aanzien van de in rekening gebrachte kosten van de medisch adviseur. Ook had het op haar weg gelegen klagers een toelichting te geven op de structurele verhoging van haar uurtarief als gevolg van de door verweerster gevolgde opleiding. Het nalaten hiervan betekent evenwel nog niet dat verweerster met haar declaraties heeft gefraudeerd.

5.7    De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 september 2014 in de zaak 14-040A.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en E. Schutte, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.