ECLI:NL:TAHVD:2014:67 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6861

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:67
Datum uitspraak: 03-02-2014
Datum publicatie: 13-03-2014
Zaaknummer(s): 6861
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster (BV) bestond nog op datum indiening klacht bij deken en is daarom ontvankelijk. Behandeling kan ook nadat subjectief belang van klaagster komt te ontbreken worden voortgezet. Verweerder sub 2 (stagaire) heeft de rechter niet volledig en naar waarheid geinformeerd door achterhouden van een brief. Patroon krijgt waarschuwing.

Beslissing van 3 februari 2014

in de zaak 6861

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerders

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 24 juni 2013, onder de nummers 12-352H en 12 353H, aan partijen toegezonden op 24 juni 2013, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerders onderdeel a ongegrond is verklaard en onderdeel b gegrond en aan verweerder sub 1 de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd en ten aanzien van verweerder sub 2 is volstaan met gegrondverklaring van dit onderdeel van de klacht en is afgezien van het opleggen van een maatregel.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 12 juli 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van Z. van 12 november 2013;

- de e-mail van verweerder sub 1 van 16 september 2013 aan het Hof van Discipline;

- de brief van 18 september 2013 van de griffier van het Hof van Discipline aan verweerder sub 1.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 december 2013, waar verweerders zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a. (…);

b. zij in de dagvaarding in het vrijwaringsincident ten onrechte een relevant document niet hebben genoemd, welk document de inhoud van een ander, wel genoemd document tegenspreekt. Hierdoor hebben verweerders gehandeld in strijd met Gedragsregel 30.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

In 2011 is de heer X gedagvaard door een derde partij. Verweerders hebben de heer X als advocaat bijgestaan. Verweerder sub 2 heeft namens de heer X bij dagvaarding van 6 december 2011 klaagster in vrijwaring opgeroepen.

5 BEOORDELING

5.1 Het beroep betreft uitsluitend de ontvankelijkheid van de klacht van klaagster en de beslissing van de raad omtrent onderdeel b van de klacht.

5.2 In de eerste plaats stellen verweerders in hoger beroep de ontvankelijkheid van de klacht aan de orde. Daartoe voeren zij aan dat de rechtspersoon is ontbonden met ingang van 18 juli 2012. Verweerders betogen dat klaagster toen de klacht op 21 november 2012 door de deken werd doorgeleid naar de raad, niet meer bestond en derhalve geen belang meer had bij behandeling van de klacht.

Het hof kan dit betoog niet volgen, nu anders dan verweerders stellen voor het moment van indiening van de klacht niet moet worden uitgegaan van de datum waarop de deken de klacht naar de raad doorgeleidt maar van de datum waarop de klacht bij de deken is ingediend. De heer Z. heeft bij brief van 20 februari 2012 als directeur van klaagster de klacht tegen verweerders ingediend.

Vervolgens is de vraag aan de orde welke de gevolgen dienen te zijn indien een rechtspersoon nadat namens deze een tuchtklacht is ingediend, ophoudt te bestaan. Op de datum van indiening van de klacht was klaagster in ieder geval ontvankelijk in haar klacht. Indien een klager als rechtstreeks belanghebbende ontvankelijk is in een klacht over een gedraging van een advocaat, dient naar aanleiding van die klacht te worden onderzocht of de advocaat de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden. Hieraan doet niet af dat het subjectieve belang van de klaagster bij de klacht eventueel later komt te ontbreken. De Advocatenwet biedt geen aanknopingspunten voor de opvatting dat in een geval als het onderhavige de behandeling niet kan worden voortgezet.

Het verweer met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klacht wordt derhalve verworpen.

5.3 In de procedure van de vrijwaringsdagvaarding is verweerder sub 2 als advocaat opgetreden. Hij handelde daarbij als advocaat-stagiaire (mede) onder de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van verweerder sub 1.

In de op 6 december 2011 uitgebrachte vrijwaringsdagvaarding maakt verweerder sub 2 gewag van een e-mail van de curator van 13 december 2007, hij citeert uit de desbetreffende e-mail en geeft vervolgens aan dat uit die e-mail “klip en klaar volgt” welke de situatie is geweest. Op 14 november 2011 heeft de curator echter een brief aan verweerder sub 2 gestuurd waaruit blijkt dat de situatie een andere is geweest dan uit het e-mailbericht van 13 december 2007 zou volgen. Verweerder sub 2 heeft in de vrijwaringsdagvaarding bedoelde brief van 14 november 2011 niet vermeld noch die brief anderszins in het geding gebracht. Daarover heeft verweerder sub 1 ter zitting van het hof opgemerkt dat hier sprake is geweest van een bewuste keuze om de brief niet te noemen. Daarmee heeft verweerder sub 2 de rechter niet volledig en naar waarheid geïnformeerd en aldus Gedragsregel 30 geschonden en gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daaraan kan niet afdoen dat verweerders van oordeel zijn dat zij de in 2007 bevestigde afspraken kunnen bewijzen noch dat de wederpartij met bedoelde brief bekend was en deze zelf later in de procedure heeft ingebracht.

5.4 Met de raad is het hof van oordeel dat ten opzichte van verweerder sub 2 kan worden volstaan met gegrondverklaring van dit onderdeel van de klacht en dat aan verweerder sub 1 nu dit klachtonderdeel gegrond wordt bevonden de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt, voor zover daarvan beroep is ingesteld, de beslissing van 24 juni 2013 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, genomen onder de nummers 12-352H en 12-353H.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T. Zuidema, J.P. Balkema en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.