ECLI:NL:TAHVD:2014:52 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6884

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:52
Datum uitspraak: 24-02-2014
Datum publicatie: 03-03-2014
Zaaknummer(s): 6884
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking ongegrond. Overlegging in enkelvoud aan het hof en niet aan de wederpartij van pleitaantekeningen mocht als in strijd met hoor en wederhoor geweigerd worden. Gedeeltelijk horen van geluidsfragment duidt niet op vooringenomenheid. Laatste woord komt aan verweerster toe. Mogelijk getoonde irritatie voorzitter duidt ook niet op vooringenomenheid.

Beslissing van 24 februari 2014

in de zaak 6884

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. C.J.J. van Maanen

mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs

mr. G.J. Niezink

mr. P.H. Holthuis

mr. J. Italianer

leden Hof van Discipline

verweerders

1 DE PROCEDURE

1.1 Bij beslissing van 24 juni 2013 van de Raad van Discipline in het ressort

Amsterdam (verder: de raad), onder nummer 12-346H, aan partijen toegezonden op 24 juni 2013, heeft de raad een klacht van verzoeker tegen mr. X. voor wat betreft klachtonderdeel b gegrond verklaard en voor wat betreft klachtonderdelen a en c ongegrond verklaard.

1.2 Tegen deze beslissing van de raad is verzoeker in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 13 december 2013 door mr. C.J.J. van Maanen (verder: de voorzitter), en mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J. Niezink, P.H. Holthuis en J. Italianer (verder: de leden).

1.3 Per brief van 16 december 2013 heeft verzoeker mrs. Van Maanen,

Mertens-Steeghs, Niezink, Holthuis en Italianer gewraakt.

1.4 De voorzitter heeft mede namens de leden van de kamer belast met de behandeling van het hoger beroep het hof bij brief van 15 januari 2014 laten weten dat niet wordt berust in het verzoek tot wraking. Verweerders hebben het hof daarnaast bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

1.5 Per mail van 20 december 2013 heeft verzoeker op verzoek van de griffier van het hof nader toegelicht dat zijn wrakingsverzoek niet alleen betrekking heeft op de voorzitter maar ook op alle andere leden van het hof die erbij waren en het verloop van de zitting accepteerden met hun zwijgen en/of instemming.

1.6 Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld ter zitting van 24 januari 2014, waar verzoeker is verschenen.

1.7 Verzoeker heeft ter zitting het wrakingsverzoek toegelicht.

1.8 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.

2 BEOORDELING

2.1 Op grond van artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft daarom te onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden.

2.2 Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker ter zake bestaande vrees hierdoor objectief gerechtvaardigd is.

2.3 Verzoeker heeft vier redenen voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd.

2.4 Allereerst voert verzoeker aan dat de voorzitter heeft geweigerd de met de hand geschreven aantekeningen van verzoeker in ontvangst te nemen omdat de tegenpartij daarmee niet akkoord ging en deze aantekeningen niet in zevenvoud ingeleverd konden worden. Verzoeker vindt deze behandeling willekeurig omdat daarmee het al of niet accepteren van deze stukken afhankelijk is gemaakt (van de opstelling) van de wederpartij en hem eerder in de procedure is gebleken dat hij ook stukken per mail kon indienen.

In reactie hierop heeft de voorzitter laten weten dat verzoeker het hof toestemming heeft gevraagd om zijn handgeschreven aantekeningen over te leggen en dat de voorzitter, nadat de wederpartij daartegen bezwaar had gemaakt, deze toestemming heeft geweigerd omdat aan de eis, die voortvloeit uit het beginsel van hoor en wederhoor, niet was voldaan.

Het hof is van oordeel dat deze beslissing van de voorzitter niet getuigt van vooringenomenheid, noch dat de bij verzoeker bestaande vrees hierdoor objectief te rechtvaardigen is. De wederpartij kon ter zitting immers niet over de aantekeningen beschikken en heeft zich (daarom) ook tegen overlegging van deze aantekeningen verzet. Het is de taak van de voorzitter erop toe te zien dat het beginsel van hoor en wederhoor correct wordt toegepast en dat beginsel zou in het gedrang zijn gekomen als het hof stukken van de ene partij in ontvangst had genomen die de andere partij niet heeft en ook geen mogelijkheid meer heeft om daarop te reageren.

2.5 Als tweede reden betoogt verzoeker dat hij het hof op voorhand heeft gevraagd of hij tijdens de zitting 10 à 15 minuten van een door hem opgenomen gesprek mocht laten horen, maar het hof heeft hem uiteindelijk toegestaan ter zitting slechts 5 minuten te laten horen over de vraag die de voorzitter had geformuleerd, welke opdracht volgens verzoeker bijna onmogelijk was.

In reactie hierop heeft de voorzitter aangegeven dat verweerster al in haar antwoordmemorie bezwaar heeft gemaakt tegen het op zitting laten horen van fragmenten uit dit gesprek. Ter zitting heeft verweerster haar bezwaar herhaald en na een schorsing voor beraad in raadkamer heeft het hof besloten dat verzoeker een geluidsfragment van maximaal 5 minuten mocht laten horen dat betrekking heeft op de door verzoeker gestelde afspraak dat hij zijn verblijfplaats niet kenbaar hoefde te maken.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is verzoeker gevraagd waarom hij voorafgaand aan de behandeling van zijn klacht geen transcriptie van de volgens hem belangrijke passages uit het opgenomen gesprek naar het hof heeft toegezonden. Alsdan had het hof dat zijn klacht behandelde zelf een oordeel kunnen vormen over de relevantie daarvan. Het hof heeft uit het antwoord van verzoeker begrepen dat verzoeker dat niet heeft gedaan omdat hij daar niet aan toegekomen is. Nu verzoeker zonder goede reden heeft verzuimd op voorhand de relevantie van het geluidsfragment aan het hof kenbaar te maken, betekent, mede gelet op de door verweerster herhaaldelijk gemaakte bezwaren, de beslissing van het hof om verzoeker toe te staan slechts vijf minuten van het betreffende gesprek te laten horen met betrekking tot een van tevoren benoemd en relevant geacht onderwerp niet dat het hof jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker ter zake bestaande vrees hierdoor objectief gerechtvaardigd is. Het hof betrekt daarbij dat het fragment dat verzoeker wel heeft kunnen laten horen kennelijk geen relevante informatie over bovengenoemde afspraak heeft opgeleverd.

2.6 Als derde reden geeft verzoeker aan dat de voorzitter bij de afsluiting van de zitting verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op onjuistheden en aantijgingen van de wederpartij. De voorzitter nam deze aantijgingen gelijk over terwijl hij had aangekondigd dat het onderzoek was afgesloten.

In reactie hierop heeft voorzitter aangegeven dat hij wel wil aannemen dat verzoeker heeft gevraagd om op het laatste woord van verweerster te mogen reageren, maar dat hij dat in dat geval stellig geweigerd zou hebben omdat het laatste woord aan verweerster als geïntimeerde toekwam.

Ook deze beslissing van de voorzitter, die voortvloeit uit de eisen van een goede procesorde, betekent niet dat de voorzitter jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, dan wel dat de bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.7 Als laatste reden voert verzoeker aan dat de voorzitter geïrriteerd heeft gereageerd op opmerkingen van verzoeker en heeft gemeend op tafel te moeten slaan als verzoeker iets wilde zeggen en/of daarvoor toestemming vroeg.

In reactie hierop heeft de voorzitter laten weten dat hij er begrip voor wil opbrengen dat verzoeker het handelen van de voorzitter als irritatie heeft opgevat.

Het is het hof duidelijk geworden dat de behandeling van de klacht ongelukkig is verlopen. Daarbij zal hebben meegespeeld dat (de voorzitter van) het hof tijdens de behandeling van de klacht drie processuele beslissingen heeft genomen die in het nadeel van verzoeker als klager zijn uitgevallen waardoor bij verzoeker een toenemende frustratie zal zijn ontstaan.

Nu deze beslissingen stuk voor stuk in overeenstemming zijn met het geldende recht leveren deze geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de voorzitter jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker ter zake bestaande vrees door deze beslissing objectief gerechtvaardigd is. De daaruit voortvloeiende frustratie bij verzoeker en, in reactie hierop, mogelijk getoonde irritatie van de voorzitter leidt niet tot een andere afweging.

2.8 Nu verzoeker de overige leden van het hof heeft gewraakt omdat zij hebben toegestaan dat de voorzitter hem op deze wijze heeft behandeld, treft dit verzoek gericht tot de leden hetzelfde lot.

2.9 Het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het wrakingsverzoek van 16 december 2013 van verzoeker, gericht tegen mrs. C.J.J. van Maanen, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J. Niezink, P.H. Holthuis en J. Italianer, leden van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. T. Zuidema, A.D.R.M. Boumans, G.R.J. de Groot en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 201