ECLI:NL:TAHVD:2014:51 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7025

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:51
Datum uitspraak: 18-02-2014
Datum publicatie: 03-03-2014
Zaaknummer(s): 7025
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wet voorziet niet in mogelijkheid voor klager om verwijzing naar een andere raad te vezoeken, ook niet voor behandeling wrakingsvezoek. Evenmin kan het hof wrakingsvezoek aan zich houden.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van

het Hof van Discipline

van 18 februari 2014

in de zaak 7025

in de klachtzaak van:

verzoeker

tegen:

mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans

mr. L.W.M. Caudri

mr. P.J.W.M. Theunissen

mr. L.R.G.M. Spronken

mr. A.J. Sol

gewraakten

1 HET VERZOEK

De plaatsvervangend voorzitter van het hof verwijst naar de brief met bijlagen van 16 januari 2014 van gemachtigde van verzoeker.

Bij uitspraak van 17 oktober 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht van klager tegen

deken in het arrondissement Limburg als kennelijk ongegrond afgewezen.

Verzoeker heeft bij brief van 17 december 2013 verzet ingesteld tegen deze voorzittersbeslissing. Verzoeker is door de raad opgeroepen voor de zitting van 6 januari 2014, op welke datum het door verzoeker ingestelde verzet zou worden behandeld, althans de ontvankelijkheid van dat verzet. Voorafgaand aan deze behandeling heeft verzoeker bij het Hof van Discipline een wrakingsverzoek van de samenstelling van de raad van 6 januari 2014 ingediend. Tevens heeft hij het hof verzocht de klacht vóór behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere raad, dan wel behandeling van het wrakingsverzoek tot zich te nemen. Dat verzoek is afgewezen op 3 januari 2014.

Tijdens de mondelinge behandeling van 6 januari 2014 door de raad heeft verzoeker de samenstelling van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch gewraakt. Het betreft de voorzitter

mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans en de leden mrs. L.W.M. Caudri, P.J.W.M. Theunissen, L.R.G.M. Spronken en A.J. Sol.

Bij brief van 16 januari 2014 heeft verzoeker het hof verzocht de behandeling van het door hem ingestelde verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 17 oktober 2013 te verwijzen naar een andere raad, subsidiair het wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere raad, meer subsidiair het verzoek tot wraking zelf in behandeling te nemen.

Bij brief van 27 januari 2014 hebben gewraakten gereageerd op het wrakingsverzoek. Gewraakten stellen zich op het standpunt dat  de wet niet voorziet in de mogelijkheid dat een klager die om hem moverende redenen een klachtzaak liever behandeld ziet door een andere raad dan die ingevolge artikel 46a Advocatenwet bevoegd is, verwijzing naar een andere raad kan verzoeken.

Voor wat betreft het subsidiaire verzoek stellen gewraakten zich op het standpunt dat de behandeling van een verzoek tot wraking door een andere kamer van de raad in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo. artikel 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering.

2 DE BEOORDELING

2.1 Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 6 januari 2014 van de raad heeft verzoeker de voorzitter en de leden van de raad gewraakt omdat de voorzitter senior rechter is bij dezelfde rechtbank als waar mr. P., die als voorzitter van de raad op 17 oktober 2013 de klacht van klager tegen deken als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, tot voor kort werkzaam was. Klager is alle vertrouwen in de rechtspraak verloren, te meer daar mr. P. en de advocaat waartegen hij een klacht indiende bij deken leden zijn van de raad. Ter zitting heeft klager verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de wrakingskamer zal bestaan uit een andere voorzitter en andere leden van de raad. Niettemin heeft klager het onderhavige verzoek gedaan. Klager verwijst daartoe naar een tweetal uitspraken van dit hof van 24 november 1988 en 15 maart 1999.

2.2 De plaatsvervangend voorzitter overweegt als volgt. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een klager verwijzing kan vragen naar een andere raad dan die ingevolge het bepaalde in artikel 46a Advocatenwet bevoegd is, zodat het verzoek van klager om de behandeling van het door hem instelde verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 17 oktober 2013 te verwijzen naar een andere raad zal worden afgewezen.

2.3 Ook het verzoek de behandeling van het door klager op 6 januari 2014 ingediende wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere raad zal worden afgewezen. De door klager aangehaalde uitspraken van het hof zien op de situatie waarin de bezwaren  zich richten tegen alle leden van de raad, dan wel het instituut Raad van Discipline en niet tegen individuele leden van de raad, zoals in het onderhavige geval. De voorgenomen behandeling door een andere kamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van het door klager ingediende wrakingsverzoek is dan ook in overeenstemming met de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.

2.4 Er is evenmin een wettelijke bepaling op grond waarvan het hof het onderhavige wrakingsverzoek aan zich zou kunnen houden. De verzoeken van klager zullen worden afgewezen.

 BESLISSING

De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline:

wijst de door verzoeker gedane verzoeken af.

Aldus beslist op 18 februari 2014 door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, plaatsvervangend voorzitter.